Terug naar de grot – Dreamlife van Melvin Moti
In september kan het publiek in De Pont voor het eerst naar Dreamlife, de eerste speelfilm van Melvin Moti die afgelopen IFFR in première ging. Het is en film met voorspellende gaven, over de gevolgen van langdurig isolement. Dreamlife verweeft feitelijke en fictieve draden om bewustzijn, perceptie en tijd te onderzoeken, thema’s die consequent aanwezig zijn in Moti’s oeuvre.
Lang voordat de galeries weer opengingen en ik uit de lockdownstand kwam om tentoonstellingen te gaan bekijken, realiseerde ik me dat ik alles interpreteerde door de lens van de pandemie. Plotseling leken kunstwerken, die waren bedacht lang voordat iemand zelfs maar van covid-19 had gehoord, profetisch te zijn wat betreft de vreemdheid van ons door de plaag geteisterde heden. Dat was bijvoorbeeld het geval met Dreamlife (2020), de meest recente film van Melvin Moti, tevens zijn eerste speelfilm. Als deze film in januari op het International Film Festival Rotterdam in première gaat, lijken de berichten over een nieuw coronavirus afkomstig uit Wuhan slechts een ver-van-mijn-bed-show. Maar in de tijd die sindsdien verstreken is heeft de film een nieuwe betekenis gekregen en resoneert hij op manieren die de kunstenaar nooit had kunnen voorzien.
De methodologie van Moti kan worden omschreven als die van een eksterarcheoloog: hij heeft fragmenten van historische verhalen opgegraven en samengevoegd tot geheel nieuwe entiteiten. Dreamlife verweeft feitelijke en fictieve draden om bewustzijn, perceptie en tijd te onderzoeken, thema’s die consequent aanwezig zijn in Moti’s oeuvre. De hoofdpersoon in deze film is Emile, die we volgen tijdens een langdurig isolatie-experiment in een ondergrondse grot zonder externe prikkels. Dit personage is gebaseerd op Michel Siffre (1939), de Franse speleoloog die begin jaren zestig begon met het uitvoeren van een reeks ondergrondse isolatie-experimenten die steeds extremer werden. Siffre bestudeerde de impact die het leven in duisternis (zonder indicatie van tijd) had op zijn fysiologie en gedrag, en hoe dit zijn dagelijkse biologische ritme opnieuw kalibreerde. Zijn meest ambitieuze experiment vond plaats in 1972, toen hij zes maanden in een grot in Texas doorbracht, waar hij ontdekte dat zijn lichaam overging op een slaap-waakcyclus van 48 uur. Toevallig is de interesse in Siffre de afgelopen maanden opgeleefd; talloze journalisten hebben hem gevraagd hoe men zich emotioneel en fysiek het beste kan aanpassen aan langere perioden van eentonige en eenzame opsluiting.
Hoewel Siffres ervaringen een belangrijk onderdeel vormen van Dreamlife, behandelt de film een veel breder spectrum aan thema’s, waaronder de geschiedenis van de beeldende kunst, de opkomst van het menselijk bewustzijn en de psychologische implicaties van ‘buitenaardse’ omgevingen op mensen. De spreekbuis van al deze ideeën is Jerry, een energieke muis die, samen met het personage van Emile, de hoofdrol speelt in deze film. Het personage van Jerry is geïnspireerd op een anekdote van Siffre. Tijdens een enorm uitdagend isolatie-experiment in 1972 in Texas had hij een bijzondere ervaring. Wanhopig op zoek naar enige vorm van gezelschap probeerde Siffre vriendschap te sluiten met een muis die hij een paar aantal dagen had gezien in de grot. Door een vervelende misstap liep Siffre zijn metgezel per ongeluk onder de voeten. De mentale toestand van Siffre was zo broos, na zo veel maanden in isolatie, dat hij door dit incident in een staat van existentiële wanhoop terechtkwam, waardoor hij zelfs kortstondig zelfmoord overwoog. In Dreamlife portretteert Moti deze muis als iets tussen een zenmeester en een spiritueel dier, die Emile en ons, de kijkers, begeleidt tijdens een bewustwordingsles. Hij vertelt ons dat ‘niets mensen meer gevangenhoudt dan eenzaamheid’, maar dat ‘dromen het gemeenschappelijke eigendom van de mensheid zijn’. Jerry deelt wijze aforismen en kosmische waarheden, en herinnert ons eraan dat de elementen waaruit het menselijk lichaam bestaat voor 93 procent sterrenstof beslaat.
Bepaalde details in Dreamlife roepen momenten op uit de filmgeschiedenis. Het karige laboratorium waar Emile zijn bewustzijn verliest en weer bijkomt, doet denken aan de sets van goedkope sciencefictionfilms uit de jaren zestig over de ruimte. Toepasselijk, zoals Moti opmerkt, want de ondergrondse experimenten van Siffre vonden op hetzelfde moment plaats als veel van de belangrijkste momenten uit de ruimtewedloop. Er zijn veel parallellen te trekken tussen de ervaringen van Siffre onder de grond en die van astronauten of kosmonauten, zoals blijkt uit het feit dat de bevindingen van Siffre werden geanalyseerd door NASA. Er zijn ook vergelijkingen te maken tussen Moti’s film en Werner Herzogs film uit 2010, Cave of Forgotten Dreams, over de grot van Chauvet in Zuid-Frankrijk en de oude grotschilderingen die daar te vinden zijn. Net als de film van Herzog mijmert Dreamlife over de complexe relatie van mensen met grotten en hoe we een bijna genetische herinnering hebben aan deze ondergrondse ruimtes als heilige plaatsen van inwijding, aanbidding en goddelijke openbaring. Zoals de mythologie van talloze culturen aantoont, zijn grotten plekken waar leven en dood, schepping en vernietiging gelijktijdig aanwezig zijn. De god Zeus werd geboren in een grot en het leven wordt er ook beëindigd, zoals geïllustreerd door de grotgoden die vermeld staan in het Egyptische Dodenboek. Deze chtonische ruimtes worden gezien als de toegangspoorten van een onderwereld waar communicatie plaatsvindt met bovennatuurlijke wezens. Maar het zijn niet alleen oude samenlevingen die grotten gebruikten voor zelfontdekking en kosmische speculatie. Zoals de grotexperimenten van Siffre benadrukken, zou de grot zelfs in de twintigste eeuw een plaats kunnen zijn waar kennis op het gebied van wetenschap en psychologie kan worden opgedaan.
Hoewel Dreamlife draait om een verhaal is veel van de film sfeervol en soms zelfs abstract van aard. Deze laatste kwaliteit verbindt de film met een eerder werk van Moti uit 2008 getiteld The Prisoner’s Cinema. Opgenomen op 35mm-film richt dit werk zich op een fenomeen dat zich voordoet wanneer het oog gedurende lange tijd geen licht of visuele prikkels krijgt. Als reactie op dit gebrek aan informatie genereren de hersenen beelden die zo echt lijken dat ze worden aangezien voor paranormale verschijnselen. In sommige opzichten lijkt deze film op de pure cinema van de structural film, zoals het werk van Paul Sharits, wiens films bedoeld waren om de subjectieve perceptie van de kijker te beïnvloeden. Tijdens het onderzoek voor de film kwam Moti in aanraking met de teksten van de baanbrekende neurowetenschapper en psychonaut John C. Lilly (1915-2001). Hoewel Lilly’s reputatie aanvankelijk was ontstaan door zijn experimenten met tanks voor sensorische deprivatie, oftewel isolatietanks, is hij nu waarschijnlijk het meest bekend door zijn onderzoek naar hallucinogenen en zijn studie naar dolfijnen en hun communicatie.
Dreamlife en The Prisoner’s Cinema zijn twee belangrijke pijlers in de solotentoonstelling van Moti die in september opengaat in Museum De Pont in Tilburg. Bezoekers van het museum zullen beide werken tegenkomen zoals ze bedoeld zijn om te worden bekeken, in een duistere omgeving die je onderdompelt in geluid. Vooral Dreamlife profiteert van deze context, aangezien het geluidsontwerp een cruciaal aspect is van deze film; het moet fysiek worden beleefd in plaats van alleen worden beluisterd. Naast de twee films worden kunstwerken en artefacten getoond waarvan sommige rechtstreeks verband houden met de films, zoals het script van Dreamlife, terwijl andere er meer zijdelings mee verbonden zijn. Wat deze diverse objecten verenigt en verbindt met de films is een interesse in dromen en andere veranderde bewustzijnstoestanden, en de visionaire ervaringen die deze kunnen bieden.
Een foto van de surrealistische dichter Robert Desnos die slaapt, genomen door André Breton (en opgenomen in zijn roman Nadja uit 1928), is een opmerkelijk voorbeeld. De toevoeging van objecten die betrekking hebben op de surrealisten is een cruciaal aspect van deze tentoonstelling; het onderstreept dat er mensen zijn geweest voor wie het veranderen van het bewustzijn niet een middel was om aan de realiteit te ontsnappen, maar om het te veranderen. In het interbellum zochten de surrealisten verschillende manieren om de meer mysterieuze aspecten van het menselijk bewustzijn te onderzoeken. Naast dromen gebruikten ze ook trances, meditatie, vasten, verdovende middelen en automatisch schrijven om toegang te krijgen tot wat zij zagen als het omzeilen van de beperkingen van de bewuste geest. Toen André Breton in 1924 het Surrealistisch manifest publiceerde, verklaarde hij dat hij het bewustzijn en het onderbewuste wilde samenvoegen in een poging om een revolutie teweeg te brengen. De fascinatie van het surrealisme voor het potentieel van de droom en al zijn freudiaanse manifestaties vloeide in wezen voort uit het verlangen om de wereld waarin ze leefden, die ze als barbaars en disfunctioneel beschouwden, te hervormen. Het doel van de surrealisten was geen mystieke afstandelijkheid te creëren, maar een radicale staatsgreep te plegen, gevoed door de energie van het subliminale zelf. Hoewel de totale rebellie die Breton en zijn kameraden voorstonden nooit realiteit is geworden, is de impact van de surrealisten op de kunstgeschiedenis een bewijs van de verreikende impact van hun beweging.
Zoals de verschillende facetten van Moti’s tentoonstelling illustreren, waren er in de loop van de vorige eeuw veel individuen, zowel binnen als buiten het domein van de beeldende kunst, die probeerden het ‘ware potentieel’ van de menselijke geest te ontsluiten. De geestverruimende processen en bewustzijnsverhogende oefeningen waar Moti naar verwijst in zijn werk, zowel direct als indirect, herinneren ons eraan dat het volledige potentieel van deze experimenten nooit echt tot bloei mocht komen. Al deze voorbeelden zijn als een reeks valse starts, de volledige mogelijkheid is nooit tot ontplooiing gekomen. De reden hiervoor is niet in de laatste plaats dat in het Westen de ideeën over ‘vooruitgang’ de instinctieve, levende en fantasierijke perceptie uiteindelijk hebben ontkend en verdrongen. We leven in een samenleving die een voortdurende staat van restrictieve conditionering oplegt waarin alleen intellectuele en zogenaamde ‘rationele’ perceptie mag voorkomen. We worden steeds verder gedwongen tot zelfbeperking; in steeds engere percepties van onszelf en ons potentieel. Misschien is het tijd om de inspanningen van deze voorgangers, die Moti in zijn werk belicht, te hervatten. Laten we opnieuw beginnen waar ze gebleven zijn en ons inzetten om ons collectieve bewustzijn te verkennen en uit te breiden; laten we onze angst voor het donker overwinnen en terug die (metaforische) grot ingaan.
Uit het Engels vertaald door Loes van Beuningen
Melvin Moti, Dreamlife
De Pont, Tilburg
19.9.2020 t/m 10.1.2021
Pádraic E. Moore
is a writer and curator