The Battle of Orgreave
The Battle of Orgreave
Rollenspel
Het is 1984. Orgreave, een dorp in de buurt van Sheffield met een gemeenschap die voornamelijk bestaat uit werknemers van de nabij gelegen kolenmijnen en hun gezinnen, vormt het strijdtoneel voor gewelddadige confrontaties tussen politie, ME en stakende mijnwerkers. Zeventien jaar later, op 17 juni, breekt in Orgreave opnieuw de hel los. Ditmaal worden de gevechten ingeluid door een lokale brassband en krijgt het – op afstand gehouden – aanwezige publiek tekst en uitleg. ‘So the battle starts at 12.30 and ends at 3.30, but there’s an interval for lunch at 1.30.’
De Britse kunstenaar Jeremy Deller heeft jarenlang onderzoek gedaan naar deze beladen gebeurtenis uit de Britse geschiedenis. Na intensieve voorbereidingen heeft hij uiteindelijk met steun van kunstproductiebureau Artangel het conflict opnieuw kunnen ensceneren. Evenals in zijn vorige projecten, zocht Deller de samenwerking met derden. Howard Giles, autoriteit op het gebied van historische re-enactments had de regie over meer dan achthonderd figuranten. Leden van rollenspelgezelschappen die in hun vrije tijd Middeleeuwse riddergevechten doen herleven, speelden de rol van politie en mijnwerkers. Bijzonder was de medewerking van de National Union of Minewerkers (NUM) en ex-mijnwerkers die destijds betrokken waren bij de staking. Sommigen van hen verschenen op het toneel in hun originele positie, anderen aan de kant van de politie. De gerenommeerde Britse filmmaker Mike Figgis (onder andere Leaving Las Vegas) legde The Battle of Orgreave op film vast.
De film, die onlangs zijn première beleefde op het Regus Filmfestival in Londen, geeft een aardig beeld van de gebeurtenissen die dag, zowel voor als achter de schermen. Het dramatische openingsshot toont de gespannen gezichten van politiemannen die zich achter hun schild verschuilen. Tromgeroffel. Tegenover hen een roerige groep mijnwerkers. Stenen worden gegooid, leuzen gescandeerd: ‘Drop dead maggie’. Dan breekt de strijd echt los. De stoere binken hebben hun emoties niet altijd in de hand. Ondanks dat ze de instructie hebben gekregen de heropvoering niet te serieus te nemen, komen woede en frustratie (onvermijdelijk) weer naar boven. De voorstelling eindigt wanneer de politie te paard met charges de frontlinie breekt en de mijnwerkers het dorp indrijft. Hoogste tijd voor een pint.
In Mike Figgis’ film verschijnt Deller slechts een aantal keer in beeld, als event creator. Voor de rest lijkt Figgis meer aandacht te hebben willen besteden aan de historische achtergronden: beelden van interviews met betrokken mijnwerkers, politiemannen, het lokale parlementslid en een historicus op het gebied van mijnwerkersvakbond, worden afgewisseld met reportages van de historische veldslag. Met name de getuigenissen van de ex-mijnwerkers zijn indrukwekkend. Het belangrijkste onderwerp van gesprek is het precieze verloop van de confrontatie van destijds. Er leeft nog een hoop frustratie onder de mijnwerkers over de wijze waarop zij door de autoriteiten zijn neergezet als relschoppers en agressors. Maar Figgis toont zich een integer documentairemaker en brengt niet alleen de emoties in beeld, maar besteedt ook aandacht aan de feiten. Zo komt naar voren hoe de BBC van hogerhand opdracht kreeg de gegevens te manipuleren ten gunste van de autoriteiten.
In de Britse (kunst)pers zijn kritische kanttekeningen geplaatst bij Dellers operatie. Het folkloristische en speelse van de re-enactments doet volgens sommigen geen recht aan de sociale en politieke lading van deze historische gebeurtenis. Rijst de vraag wat Jeremy Deller nu precies bedoeld heeft. Waarom heeft hij ex-mijnwerkers gevraagd om hun rol opnieuw te spelen? Was dit oprakelen van trauma’s en onverwerkt leed deel van zijn plan? Was het een therapeutische sessie? Deller doet die naïeve suggestie in de film van de hand: ‘It takes more than an artwork to heal all wounds’. Zijn motieven zijn van een hogere orde, iets wat ons allemaal aangaat: ‘Het huidige politieke klimaat lijkt weer terug te keren naar die tijd [de jaren tachtig onder Thatcher, CV]. Ook nu wordt een persoon die deel neemt aan een demonstratie bestempeld als een relschopper, als onruststoker.’ Deller heeft gelijk. Beelden van het recente politiegeweld tegen de anti-globaliseringsdemonstranten geven The Battle of Orgreave een actuele context. Er bestaat een verbazingwekkende gelijkenis tussen de termen waarmee Thatcher de stakers in 1984 omschreef (‘the enemy within, a threat to our democracy’) en de retoriek die door de autoriteiten gebezigd is met betrekking tot de demonstraties in Seattle, Götenborg en Genua. Ook de media lijken wederom niet altijd even objectief in hun verslaggeving. Een documentaire als This is what Democracy looks like (2000), uitgebracht naar aanleiding van de demonstraties in Seattle, maakt dit maar al te duidelijk.
Er valt wat te zeggen voor Dellers’ strategie door heropvoering van een historische gebeurtenis indirect commentaar leveren op de huidige situatie. Maar of Deller als ‘linkse activist’ het juiste wapen heeft opgepakt, valt te betwijfelen. Wat Figgis’ verfilming vooral laat zien is dat Dellers’ versie van The Battle niet veel meer is dan een historisch schouwspel in-situ, waarbij er op momenten meer aandacht uitging naar de opvoering dan naar het opgevoerde. Een leuk dagje uit voor pers en genodigden en voor de spelers weer eens iets anders dan het vertouwde ridderkostuum. Deller is tevreden. Hij is uiteindelijke degene ‘who made it all happen’, de grote dirigent. Het is vooral Figgis’ verdienste dat de dure re-enactment niet de (kunst)geschiedenis ingaat als enkel een moment van verantwoord vermaak en vertier voor ’the aristocracy’.
Christel Vesters