The Biennial Reader
The Biennial Reader
An Anthology on Large-scale Perennial Exhibitions of Contemporary Art
In de onlangs verschenen The Biennial Reader is onder redactie van Elena Filipovic, Marieke van Hal en Solveig Øvstebø een aantal teksten gebundeld waarin de biënnale als hedendaags fenomeen wordt onderzocht. De biënnale, zo betogen de samenstellers in hun inleiding, is het medium gebleken dat veel hedendaagse kunst bekend heeft gemaakt. De geschiedenis van de hedendaagse kunst kan het beste geschreven worden met oog voor de invloed die uitgaat van biënnales, aldus Filipovic, Van Hal en Øvstebø. Het is dan ook hoog tijd voor een systematische studie die kennis genereert over de biënnale, ofwel een ‘biennialogy’, zo stellen zij.
Naast deze inhoudelijke overweging voor het boek ligt er de expliciete wens van het gemeentebestuur van de Noorse stad Bergen om een biënnale te organiseren. Ter afweging van de voor- en nadelen van een biënnale werd op instigatie van de Bergen Kunsthall besloten tot de organisatie van de driedaagse Bergen Biennial Conference. Onder het motto ‘To biennial or not to biennial?’ discussieerden in september 2009 curatoren, kunstenaars, critici en een massaal toegestroomd publiek over de biënnale, haar verleden, heden en toekomst. Wat ís eigenlijk een biënnale?, zo klonk al snel de vraag. Haar culturele, financiële en ideologische motieven en haar verschijningsvormen zijn zo divers, de sociale, politieke, economische en zelfs ecologische verschillen tussen de megatentoonstellingen zijn zo groot, dat ze moeilijk onder één noemer kunnen worden samengebracht. Carlos Basualdo bestempelt de biënnale dan ook als ‘het instabiele instituut’.
Hoewel de publicatie aanvankelijk bedoeld was als een weerslag van de conferentie, is zij uiteindelijk een compilatie geworden van artikelen, die een gedegen eerste stap vormt op weg naar een meer omvattende biënnalegeschiedenis. Het redactionele besluit om van de conferentie rekenschap te geven in een aparte bijlage kan gezien worden als een poging om te voorkomen dat deze bredere geschiedschrijving verstrengeld raakt met het besluit over een biënnale in Bergen. Het is de vraag of dat met deze opzet is gelukt.
De lineaire structuur van de Bergen Biennial Conference, waar in drie opeenvolgende dagen respectievelijk het verleden, het heden en de toekomst van de biënnale werden besproken, is in de vuistdikke The Biennial Reader losgelaten. De 28 teksten zijn in vijf hoofdstukken ondergebracht: ‘geschiedenis, traditie en oorsprong’, ‘wat is een biënnale? mogelijkheden, functies en idealen’, ‘de curator’, ‘biënnales opnieuw bezien: modellen en formats’ en ‘de politiek van een mondiale kunstwereld’. Voor de gelegenheid geschreven bijdragen en bestaande stukken wisselen elkaar af.
De vroegste tekst is Lawrence Alloways The Biennial in 1968 (1969). Alloway legt enkele problematische elementen bloot van de biënnale, die ‘orgie van contact en communicatie’. De biënnale is geïnstitutionaliseerd, zo constateert hij naar aanleiding van de Biënnale van Venetië, georganiseerd in het in politiek en maatschappelijk opzicht turbulente jaar 1968. Volgens Alloway bleven kwesties over kunst in haar maatschappelijke context onbesproken in deze editie. Middels de ‘efficiënte’ structurele reorganisatie door het Italiaanse fascistische regime werden weliswaar allerhande culturele en politieke veranderingen ingelijfd, maar zonder ze daadwerkelijk aan de kaak te stellen. De Parijse studentenopstanden in dat jaar bijvoorbeeld lieten nauwelijks hun sporen na.
Alloways bewering leidt onder meer tot de vraag (die overigens door veel auteurs wordt gesteld) waaruit het biënnalepubliek bestaat. Richt de biënnale zich tot de lokale bewoners, hun cultuur en economische belangen, of tot een internationale kunstwereld, die haar eigen discours kent en een systeem handhaaft van symbolische waarden, marktaandelen en monopolies? Volgens Simon Sheikh moeten we in meervoud, hybriden en variaties spreken over de biënnale, en ook over haar publiek. Het model van de Biënnale van Venetië, ontstaan in 1895, kan niet meer klakkeloos worden gekopieerd. Ook historicus Charlotte Bydler betoogt dat er geen eenduidige oorsprong is van de biënnale. In het uittreksel van haar boek dat in The Biennial Reader is opgenomen, wijst zij op de uiteenlopende intenties en doelstellingen van de vele biënnales die de ‘Global Art World, Inc.’ rijk is. Het particuliere verhaal van Gerardo Mosquera over de Havana Biënnale, waarvan hij medeoprichter is, maakt de eurocentrische implicaties van het spreken over ‘de’ biënnale en haar publiek bovendien evident.
De bijdragen van biënnalecuratoren van over de hele wereld, van Gwangju (Ranjit Hoskote) tot Johannesburg (Okwui Enwezor), van Brussel (Maria Hlavajova) tot Dakar (Jacouba Konaté), zijn het meest onthullend en intrigerend. De unieke ervaringen van de tentoonstellingsmakers verschaffen een waardevol inzicht in de kenmerken en complexiteiten van de biënnale en de plaats- en tijdgebonden verschuivingen tussen de afzonderlijke megatentoonstellingen. Bij alle verschillen zijn er ook veel overeenkomsten tussen de biënnales, door de internationale, transnationale of globale aard van de exposities, zo stelt Paul O’Neill. Biënnales hebben volgens hem aanzienlijk bijgedragen aan de toegenomen aandacht voor het curatorschap, ze hebben grenzen geslecht tussen centrum en periferie, alsook tussen de voorheen gescheiden disciplines van curator, kunstenaar en criticus. Maar de eenzijdige aandacht voor actualiteit onder curatoren en de nadruk die vaak wordt gelegd op de persoon van de tentoonstellingsmaker kunnen leiden tot een al te hermetisch discours dat geen enkele historische basis kent, aldus O’Neill. Trappen we opnieuw in de val van de als ‘auteur’ optredende tentoonstellingsorganisator, die epigonen van de eerste stercurator Harald Szeemann? Daniel Buren waarschuwde ervoor in zijn notoire aanklacht uit 1972, die ook is opgenomen in The Biennial Reader. Volgens hem waren kunstenaars verworden tot het materiaal voor de expositie, dat ‘kunstwerk’ dat door de curator is gecreëerd, gesigneerd en gepresenteerd.
We zitten (nog steeds) gevangen in machtsrelaties, beweert Okwui Enwezor met klem. Ons politieke en culturele discours is immers ontleend aan de logica van het neoliberale marktdenken, waarin homogenisering en individualisering domineren. George Baker, een van de weinige tegenstanders van de biënnale in de bundel, vraagt zich in een reactie op Enwezor af waarom het plegen van verzet (zoals het doorbreken van een totalitaire redeneertrant, wat Enwezor voorstaat) slechts aan de biënnale voorbehouden is. Een ‘anti-imperialistisch spektakel’ moet worden overwogen, daarover is hij het met Enwezor eens. Maar wanneer men stelt dat de biënnale daar als enige toe in staat zou zijn, leidt dan een ‘globalisering van valsheden’ niet tot een ‘vervalsing van onze globe’?, zo vraagt Baker zich af, zich baserend op het gedachtegoed van Guy Debord.
Uit The Biennial Reader blijkt vooral hoe naarstig er naar een specifieke geschiedenis van de biënnale wordt gezocht. De bundel is een encyclopedische onderneming waarin problemen worden aangekaart en toegespitst. De zoektocht naar de juiste benadering is eensgezind, onderlinge onenigheden zijn minimaal aanwezig. Het antwoord op de vraag ‘To biennial or not to biennial?’ is in dit boek dan ook niet anders dan bevestigend.
Ilse van Rijn is schrijver en kunstcriticus, Amsterdam
Elena Filipovic, Marieke van Hal, Solveig Øvstebø (red.), The Biennial Reader. An Anthology on Large-scale Perennial Exhibitions of Contemporary Art. Bergen Kunsthall, Bergen / Hatje Cantz Verlag, Ostfildern, 2010. ISBN 978-3-7757-2610-8, € 40,80
Ilse van Rijn
is kunsthistoricus