Theory Rocks
Theory Rocks
Beeldcultuur hunkert naar reflectie
De hang naar theorie en beschouwing is een tendens die al enige jaren in de kunstwereld opgang doet. Er is meer aan de gang. Recente verschuivingen in het tijdschriftenbestel laten zien dat de aandachtseconomie zich langzaam van representatie naar contemplatie verplaatst. Het antidesign van een blad als De Witte Raaf is opeens hip en filosofen als Slavoj Žižek worden binnengehaald als echte helden, met dito sterrendom. De theorie gaat als het ware kopje onder in de beeldcultuur.
Kent u Open nog? Was dat niet een poging tot een halfglanzend magazine, tegelijk bedrijfsblad van de Stichting Kunst in de Openbare Ruimte (SKOR) in Amsterdam? De nieuwe economie was nog maar net op zijn retour en alles moest een magazine zijn; hier doorheen bladeren was zoiets als de nabije toekomst zien. Kunstenaars wilden óók allemaal ineens een magazine maken, liefst met verknipte modeadvertenties erin. Alles moest meedoen met de doffe glans van de lifestyle. Het weinig interessant ogende Open deed als magazine verslag van de Nederlandse kunst in de openbare ruimte, waarover we het maar een andere keer hebben, al wil ik er wel over kwijt dat de mededelingen over die openbare kunst soms ongewild het Juinense karakter van de setting onderstreepten. Het Juinen van Van Kooten en De Bie is het Doetinchem van de D-Tower, een interactief kunstwerk waarvan afbeeldingen stonden in de Open die ik niet zo lang geleden te lezen kreeg.
Open is nu een halfjaarlijks tekstboek (‘cahier’) met plaatjes. Elk nummer heeft een thema dat is afgeleid van een maatschappelijk onderwerp. Zo verschenen er tot nu toe nummers over ‘veiligheid’ en ‘herinneren’. De thema’s worden los en associatief benaderd en belangrijk hierbij is, aldus hoofdredacteur Jorinde Seijdel, dat zijn onder kunst in de openbare ruimte (in haar woorden: het publieke domein) ook het openbare woord en beeld, alsmede de politiek van de openbare ruimte, verstaat. Openbaarheid in algemene zin dus. Toch belandt Open na deze vliegende start met actuele thema’s niet direct in het gazonkapsel van Frits Barend, en gaat er niet toe over eindeloos nieuwsfeiten te becommentariëren. Er wordt afstand genomen voor reflectie. Lees bijvoorbeeld de fascinerende stukken van Mark Wigley over respectievelijk de Twin Towers en het boshutje waarin de Unabomber zijn daden voorbereidde. Of lees het artikel van Gijs van Oenen waarin wordt beschreven hoe de ‘interpassieve burger’ de verantwoordelijkheid voor een beschaafde, publieke omgang niet meer kan opbrengen en deze neerlegt bij politie en overheid, private beveiligers en surveillancefirma’s. Open is echt een boek geworden die analyses bevat die je eigen vermoedens en halve interesses van nieuwe gezichtspunten voorzien. Bruikbaar materiaal dus. De ontwerper, Thomas Buxó, voegt aan de vaak sterke artikelen geen eigen statement toe maar maakt er een goed leesbaar cahier van dat visueel en inhoudelijk in het gat tussen Archis, Oase en METROPOLIS M springt. Dat gat is groter dan het lijkt. Open gaat makkelijk mee in de tas (en dus ook op reis), verschijnt in een aparte Nederlandstalige en Engelstalige uitgave, bevat brede, culturele reflectie en heeft een lage verschijningsfrequentie van twee nummers per jaar.
Kunst in de openbare ruimte, toch de raison d’être van het blad, is in Open minimaal aanwezig. Maar je mist het niet eens. Tussen al die essays, al dat vertoog zoals Seijdel het blijft noemen denk ik nooit: waar zijn nou de concrete gevalsbeschrijvingen? Waar zijn de Vinex-kunstenaars? Waar is het artistieke product? Je zou dat oppervlakkig kunnen afdoen met het moralistische, calvinistische argument: ‘we zijn beeldmoe’. Maar daar geloof ik dus niets van. We staan in de rij voor Lord of the Rings, voor The Eternal Sunshine of a Spotless Mind, voor Olafur Eliasson, voor de Mona Lisa (waar we ook graag en vooral in groten getale over lezen in de Da Vinci Code) en onze gretigheid bij de laatste Italiaanse Vogue is er niet minder om geworden. Ik vermoed dan ook dat er iets anders aan de hand zou kunnen zijn. De aandachtseconomie verplaatst zich langzaam van representatie naar contemplatie. Met andere woorden, de hang naar tekst, theorie en beschouwing die volgens mij algemener en groter is dan SKOR’s nieuwe Open, is geen retraite uit de beeldcultuur, maareen nog geavanceeerder en luxueuzer positie erin. Ik wil hier niet Lidewij Edelkoort uithangen, maar stel toch: wij worden allemaal verwitteraafd. U ook!
Vreemde vogels
De Witte Raaf is een Belgisch krantje, in de ogen van velen een armoedig zwart-wit geval dat al sinds mensenheugenis wordt opgemaakt door de uitsluitend met het lettertype Times werkende vormgever Gauthier Dejongde. Ondertussen is De Witte Raaf wel een van de best gelezen en meest geciteerde Nederlandstalige kunsttijdschriften, een blad dat vanuit de (aanvankelijk weinig populaire) visie van hoofdredacteur Koen Brams de beeldende kunst, vormgeving en architectuur bekeek zonder daarbij in de eerste plaats van de afbeelding of zelfs maar van de actualiteit uit te gaan. Het op het eerste gezicht weinig aantrekkelijke nulpunt van identiteit, dat De Witte Raaf bereikte door niet anders of beter te zijn vormgegeven dan een stuk uit de tekstverwerker, is een voordeel gebleken. De Witte Raaf heeft de uiterst strategische positie van kennisinstituut ingenomen. Natuurlijk staan er wel beelden in De Witte Raaf, maar niemand heeft het daarover; het gaat enkel om de tekst.
Doordat de typografie zo identiteitloos is, illustreert ze geen enkele gedachtegang die in de tekst wordt geopperd en sluit ze er ook geen uit. Daarmee bedoel ik dat de ‘identiteit’ die grafisch ontwerpen normaal gesproken geeft aan gedrukte tekst (zie modebladen, literaire tijdschriften, kunstbladen, beleidsbladen en nieuwstijdschriften met elk hun herkenbare visuele codes) bij De Witte Raaf gewoon afwezig is. Door de afwezigheid van design is ieder (mentaal) beeld een illustratie van de hypothese van de tekst. De lezer moet er alleen zelf op komen. Kern van de zaak: het vertoog – een woord dat hoognodig aan vervanging toe is – is de hogere orde van de beeldeconomie.
Door deze ontwikkeling is de filosoof een held. Vreemde vogels als Slavoj Žižek, Alain Badiou, Antonio Negri en Gilles Deleuze worden op handen gedragen en geciteerd ongeacht of ze zijn begrepen – het is zelfs twijfelachtig of iemand deze denkers kan begrijpen. De taal van iemand als Žižek is een raadselachtig labyrinth aan referenties van grote retorische kracht. Een vriend zei me per e-mail te betreuren Žižek tjdens zijn lezing in september gemist te hebben, want ‘he rocks’. Slavoj Žižek, de Axl Rose van de cultuurfilosofie, de Jon Bon Jovi van de theorie. Žižeks sandalen worden cowboylaarzen. De intellectueel, de denker, is niet langer een dinosaurus met Beethovenkapsel die zich tussen de spinnenwebben buigt over het vraagstuk: ‘Wat is waarheid?’. Minstens zo curieus als de zaken waar de sterfilosofen zich mee bezig houden is het feit dat hun analyses, zelfs in het theorievijandige Nederland, steeds vaker interessanter worden gevonden dan enig mogelijk visueel en artistiek vervolg. De theorie, c.q. de analyse, is op zichzelf een volwaardig kunstwerk. Het is bovendien ook nog eens een Gesamtkunstwerk waarin de schrijvers voortdurend naar elkaar verwijzen. Daarmee voldoet de theoretical wave aan een belangrijk criterium voor een nieuwe avant-gardebeweging.
Het is ondenkbaar dat alle lezers van het populaire Filosofie Magazine, alsmede alle culturele types die snel even een filosoof als Foucault of Agamben citeren, de beschikking hebben over een mentale boekenkast waarin alle referenties die sterfilosofen of course aanhalen, op afroep beschikbaar zijn. Daar gaat het dan ook niet om; het refereren op zich is al genoeg.
De uitgever Continuum heeft sinds kort een serie theorieboeken op de markt onder de titel Continuum Impacts – Changing Minds, met vette omslagen waarin figuren als Jacques Derrida worden gepresenteerd in een bewust ‘jong’ design. De omslagen doen denken aan de manier waarop in de jaren negentig housemuziek visueel werd aangekleed; een soort funky doordenkertjes. Hier maakt de designer (Ed Marshall) de klassieke ‘hippe’ manoeuvre – en dus al bij verschijnen gedateerd – maar het is wel interessant dat dit design nú wordt geïntroduceerd, juist nu de brede trends in de ontwerpwereld wijzen in de richting van een terugtredende, klassiek ambachtelijk opererende vormgever, in een totale hegemonie van schreefletters. Saai is dat overigens wel.
Denktanken
Smaakvol terughoudend, zo zou je werk kunnen noemen van éminence grise en meestertypograaf Jacques Janssen; hij maakt het ‘essayistische tijdschrift in boekvorm’ Nexus. Met een groeiende oplage en naamsbekendheid is het Tilburgse blad inmiddels medeorganisator van in het oog springende conferenties over de Europese culturele identiteit met bijdragen van tal van erudiete celebrities. Nexus is, aldus het instituut, een denktank. Dat is ook waar de ‘verwitterafisering’ toe leidt: we definiëren ‘denken’ als de ultieme, artistieke productie, en beschouwen lezen en uiteindelijk ook kijken als ‘bijtanken’ – zoals de straaljager die in volle vlucht en op volle snelheid van brandstof wordt voorzien. Dientengevolge moet ieder maken, ieder handelen – ook het maken en handelen dat zich niet laat vangen door de rationele gedachte – onder te brengen zijn bij een issue. Is dit niet, meer nog dan het alomtegenwoordige en allesvernietigende design waar ik zo van houd, de doodssteek voor de autonome kunst – het idee dat het altijd ergens over moet gaan? Ik wantrouw beeldende kunst die zijn aanleiding heeft in het registreren van de actualiteit en de wereld, misschien vanuit het ouderwetse idee dat de beeldende kunst het nieuws niet nodig heeft. Maar het omgekeerde wil ik ook niet riskeren: dat kunst en tekst recht tegenover elkaar komen te staan.
Reflectie is een luxe: de ongebruikte vierkante meters van een appartement. Tekst en analyse ook. Met al die essays nemen we, denken we, hopen we, de plaats in de bestuurdersstoel van de cultuur. Tijdschriften die de concurrentie met de kiosk vol maandelijkse of wekelijkse ‘advertentiefuiken’ – de term is van Gert Staal – niet meer aankunnen, neigen naar een lagere verschijningsfrequentie en naar de vorm van het boek of het cahier. Open is hiervan een goed voorbeeld.
Denken we nu aan de toekomst, dan zijn er twee mogelijkheden: of alles past zich aan aan het grijze, maar gedegen formaat van de theorie. Alles wordt tekst en de beschreven tendens van verwitterafing zet zich voort (Nexusmodel). Het omgekeerde kan ook, en parallel daaraan gebeuren (Continuummodel): de filosofie groeit uit zijn grijze maliënkolder en wordt een sterk gepolitiseerde avant-garde met een mediageniek gezicht. Toni Negri en Marilyn Manson samen te zien op het MTV-podium – het is maar een idee, en zeer effectief. De toekomst is aan het gedrukte woord.
OPEN nr 6 (on)veiligheid en OPEN nr 7, 2004 Geheugen(loos), NAi uitgevers, Rotterdam 2004.
Daniël van der Velden