metropolis m

Toppers gezocht
Second opinion over kunstsubsidies

‘Doen subsidies niet meer kwaad dan goed?’, vragen de samenstellers van Second Opinion zich af in de inleiding van het boek dat beoogt een debat te beginnen over de toekomst van kunstsubsidies in Nederland. Aan 26 deskundigen, critici, directeuren van instellingen, verzamelaars en kunstenaars werd gevraagd ‘uit eigen ervaring hun mening over de effecten van beeldende kunstsubsidies in Nederland’ te noteren.

Bij de auteurs in Second Opinion bestaat veel onvrede over de huidige kunstsubsidies, met name de individuele subsidies. In scherpe bewoordingen wordt afstand genomen van dit systeem dat naar het oordeel van de meeste schrijvers in dit boek nauwelijks iets goeds oplevert. Ofschoon het stelsel twintig jaar geleden, na de opheffing van de BKR, is ingericht voor de ondersteuning van topkunst, zou het nog steeds te sociaal van karakter zijn, met als gevolg dat er te veel matige kunstenaars langdurig worden ondersteund.

Meest opvallend gegeven van het boek is dat de verantwoordelijk directeuren van de belangrijkste kunstfondsen in Nederland zich bij het corps critici voegen. Lex ter Braak en Gitta Luiten, respectievelijk directeur van het Fonds BKVB en de Mondriaan Stichting, nemen met klem afstand van het de huidige subsidiesystematiek en pleiten voor een andere verdeling van het geld, minder verspreid, meer gericht op kwaliteit (het meest excellente), op grond van een andere verdelingsmethodiek, uitgevoerd door mensen uit de praktijk die publiekelijk aanspreekbaar zijn op hun keuzes.

Hoewel ik me bij hun teksten afvraag oproepen waarom de directeuren de regelingen niet al eerder hebben herzien als ze zo ontevreden zijn, dringt zich ook de vraag op dringt zich ook de vraag op of de voorgestelde wijzigingen veel zullen uitmaken. Kunst in Nederland is een complexe sociaalmaatschappelijke aangelegenheid, operend in een burgerlijk klimaat waarin het sociale middenveld niet alleen zeer breed is, maar ook over de volle breedte gerepresenteerd wenst te worden, zo niet linksom dan rechtsom. Kiezen vanuit de top voor de top (wat de wens van beide directeuren is), leidt vroeg of laat tot een corrigerende tegenreactie op een ander overheidsniveau. Wat je kunt betitelen als een even irritante als charmante eigenschap van dit door en door gedemocratiseerde land. Nederland hecht zo aan evenredige vertegenwoordiging dat zelfs de top altijd breed is.

In Second Opinion verhalen auteurs over hun persoonlijke indrukken, over beeldvorming en de vermeende reputatie van het systeem in het buitenland. Maar hoe het écht zit met de subsidies blijft onduidelijk. Bij lezing van de vaak botsende meningen in Second Opinion, rijst als vanzelf de vraag of er geen objectieve gegevens bestaan van de effecten van subsidieverstrekking. Zouden de fondsen die jaarlijks vele tientallen miljoenen uitgeven aan kunstsubsidies, niet een systematiek ontworpen hebben aan de hand waarvan het rendement van de investeringen op een meer objectieve manier vastgesteld wordt? De meningen zijn soms wel interessant, maar toch ook alleen maar dat: meningen.

Als het subsidiesysteem nodig op de helling moet, zou het wenselijk zijn een gegronde analyses te lezen, gebaseerd op feiten, maar die levert Second Opinion niet. Waarom is het systeem niet eens grondig doorgelicht? Waarom niet de budgetten uitgesplitst, rendementen in kaart gebracht en vergeleken met de methodiek die het buitenland erop nahoudt? Uit het boek rijst het beeld dat Nederland een subsidiair luilekkerland is, wat het ook is, maar toch lijkt het me voor een grondige afweging handig om te weten dat de diverse Duitse overheden relatief meer geld uitgeven aan kunst, dat er verschillende rijke landen zijn met individuele subsidies en dat België, in Second Opinion geprezen om zijn vrije markt, met afgunst naar Nederland kijkt en bezig is het Nederlandse subsidiemodel te imiteren.

In Second Opinion wordt geconcludeerd dat de meerderheid van de auteurs vindt dat het hoognodig anders moet. Waarmee gevoeglijk aangenomen kan worden dat dat ook gaat gebeuren. Zeker nu Ronald Plasterk, de minister van Cultuur, in zijn eerste verklaringen over het kunstbeleid van de komende jaren, in lijn met de conclusies van Second Opinion, rept over het belang van het investeren in kwaliteit (het excellente), over de noodzaak van internationalisering, over meer geld naar minder partijen, over meer marktwerking en een hogere inzet om het publiek te bereiken. Mocht er rondom Second Opinion nog een debat ontstaan, wat de bedoeling van dit boek heet te zijn, dan heeft dat de schijn van een achterhoedegevecht.

Misschien ter geruststelling van sommige verontruste kunstenaars die zich ‘hun’ subsidiestelsel afgenomen zien worden, een opmerking van Hans Abbing, econoom, kunstenaar en gepromoveerd op de inkomenspositie van kunstenaars. Hij geeft in zijn verhaal in Second Opinion aan dat onderzoek uitwijst dat het verkrijgen van subsidies voor de kwaliteit van de kunst weinig uitmaakt. Na al het subsidiepolitieke voorsorteren in Second Opinion, kunnen de kunstenaars opgelucht ademhalen: is tóch de verbeelding aan de macht.

Steven van Teeseling en Taco de Neef (red), Second Opinion, Amsterdam 2007

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen