Tussenstops
Tussenstops
Het finale gebaar als nieuw begin
Sinds Duchamp is de demonstratieve terugtrekking uit de kunst een veelbetekenende manoeuvre waarmee de kunstenaar commentaar geeft op de stand van de kunst en de status van het kunstenaarsschap. The Last Work van Ryan Gander, recentelijk getoond in Stedelijk Museum Amsterdam, laat zien dat de terugtrekkende beweging in de loop der jaren wel van betekenis is veranderd.
In 1996 bond de Italiaanse kunstenaar Maurizio Cattelan voor een installatie witte lakens aan elkaar en hing ze uit een raam alsof er net een gevangene mee was ontvlucht. Cattelan heeft nooit onder stoelen of banken gestoken dat hij vindt dat de werkdruk voor jonge kunstenaars in de huidige, internationale kunstscene moordend is en moeilijk vol te houden. [1] Door de toename van het aantal tentoonstellingsruimtes, is ook de vraag toegenomen naar tijdelijke en contextgebonden projecten, die vaak in korte tijd gerealiseerd dienen te worden. Cattelans ‘lakenwerk’ lijkt als geen ander de druk om te presteren te verbeelden, waaraan kunstenaars tegenwoordig onderhevig zijn en biedt een metafoor voor de pogingen om deze tijdelijk te ontlopen. Toch blijft deze installatie niet steken bij de metaforische verbeelding van de productiedruk alleen, maar lijkt het ‘ontlopen’ van de kunstenaar te worden vertaald naar de eigen artistieke productie. Cattelan neemt tevens afstand van zijn werk om de betekenisgeving van zijn werk in een ruimer perspectief te plaatsen. Het lakenwerk kan zowel het einde van een verhandeling verbeelden, als een nieuw begin, waarbij het open einde fungeert als aanzet tot een vloed aan nieuwe betekenissen.
Dit publiekelijk afstand nemen van het auteurschap geeft aan hoe de ideologische erfenis van de conceptuele kunst uit de jaren zestig, in de jaren negentig door kunstenaars wordt voortgezet. Echter, voor de eerste generatie conceptuele kunstenaars waren de gevolgen is sommige gevallen noodlottig, omdat zij het ‘afstand’ nemen onherroepelijk gevolgd zagen worden door het algehele ‘afscheid’ nemen. Voor Lee Lozano was de canon van de conceptuele kunst niet meer toereikend om haar artistieke aspiraties te realiseren. Het beëindigen van haar betrokkenheid bij de kunstwereld bood daarom de enige uitweg. Met de aan zichzelf gestelde opdracht: ‘Trek je terug uit een tentoonstelling (…) om te vermijden dat je er met werk hangt dat je naar beneden haalt’, bekritiseerde Lee Lozano in 1969 de toegenomen productiedruk in de kunst, en werd haar volledige verdwijning van het artistieke toneel onvermijdelijk. [2] Deze daad, door haar expliciet ter schrift gesteld in Withdrawal Piece, is exemplarisch geworden voor het ideologische verzet van de conceptuele kunst uit de jaren zestig tegen de vermaterialisering van de kunst en haar eenduidige, esthetische beoordeling.
De huidige generatie conceptuele kunstenaars lijkt daarentegen een ultiem einde van hun kunstenaarsschap zo veel mogelijk uit te willen stellen. Men probeert elke artistieke predestinatie te vermijden door middel van een doelbewust aangebrachte dynamiek, waarbij er geen sprake lijkt te zijn van een concreet eindpunt (c.q. product). Door iedere conceptuele toepassing een antwoord te laten zijn op een voorgaande en een aanzet tot een komende, wordt de artistieke toepassing ervan verlegd naar een hypothetische stroom van mogelijke uitvoeringen, waarin een kunstwerk tegelijk eind- als beginpunt is voor een nog te maken werk.
The Last Work
In een dergelijke kunstproductie waarin concepten nooit een eindpunt lijken te kunnen bereiken is een intentionele afronding, door de kunstenaar zelf, op zijn minst opmerkelijk te noemen. Het Stedelijk Museum Amsterdam toonde recentelijk in Docking Station een installatie met de veelbelovende titel: The Last Work (2007). De Britse, conceptuele kunstenaar Ryan Gander (1975) maakt ons met dit werk deelgenoot van zijn tijdelijke weigering nog langer aan de kunstproductie deel te willen nemen. Los van de vraag of de titel The Last Work inspireert tot het maken van een goede installatie, blijft de boodschap uitzonderlijk. Maar heeft Gander werkelijk besloten het pand te verlaten via het raam, of zoekt hij eerder een nieuwe impuls voor zijn kunstenaarsschap?
De erfenis van Marcel Duchamp toont zich in dit besluit een succesvolle sparringpartner. Het afstand nemen van de auteur kreeg in zijn introductie van de readymade een ultieme belichaming door op deze wijze de ideeën, inherent aan kunstwerken, los te koppelen van hun uitvoering. De ideeënwereld van Duchamp werd op deze wijze hypothetisch eerder een deelnemer in de discursieve inbedding van zijn kunstwerken, in plaats van een doel op zich. Het resultaat was het publiekelijk vrijgeven van de betekenis van zijn werk, zoals door hem verwoord in The Creative Act [3].
Desalniettemin blijven zijn kunstwerken doortrokken van de geest van de kunstenaar, die een rol speelt bij elke interpretatie van zijn werk. In meer recente interpretaties van deze Creative-Act heeft dit zelfs geleid tot installaties waarbij de kunstenaar actief deelnam aan de betekenisgeving van zijn of haar werk samen met het publiek – in het verlengde van de zogeheten relational aesthetics. De kunstenaar beïnvloedde eigenhandig de wijze waarop de toeschouwer op het werk reageerde door letterlijk onderdeel uit te maken van een installatie of door zelf aan het publieke debat van zijn of haar werken deel te nemen. Toch lijkt ook déze recente interpretatie niet onuitputtelijk en blijkt de actieve rol die de kunstenaar zich heeft toebedeeld na verloop van tijd eerder een last dan een bevrijding.
Vooral nu musea geïnteresseerd raken in deze aan de tijd en context gebonden werken wordt de situatie penibel. Het leidt ertoe dat de kunstenaar permanent een intrinsiek onderdeel van het kunstwerk moet zijn en dat iets dat oorspronkelijk vrijheid garandeerde, uiteindelijk een strak keurslijf wordt. Een demonstratieve beëindiging van de door de kunstenaar ingezette creative act lijkt daarom uiteindelijk onvermijdelijk. In het geval van Gander is The Last Work de onontkoombare stap om zijn geloofwaardigheid als conceptueel kunstenaar te redden. Om komende ‘creative acts’ mogelijk te maken dient de oude eerst afgesloten te worden. Gander lijkt zijn potentiële rol als eeuwige fantoom in de geest van Duchamp te willen voorkomen.
Conceptueel perpetuum mobile
Gander staat hierin niet alleen. Ook twee kunstenaars uit de jaren negentig, Pierre Huyghe en Philippe Parreno, hebben prematuur afstand genomen van de oorspronkelijk ‘oneindige’ representatie van hun concepten. Onder de titel No Ghost Just a Shell kochten zij in 1999 een Japans animatiekarakter op, AnnLee genaamd, en gaven haar auteursrecht vrij voor gebruik door kunstenaars. Sindsdien hebben verschillende kunstenaars zich het karakter toegeëigend en verbeeld in verschillende uitvoeringen.
Huyghe en Parreno bleven echter bij elk eindresultaat op de achtergrond betrokken, zodat het project onlosmakelijk verbonden bleef met hun oorspronkelijke actie van het vrijgeven. Na een lange periode konden de kunstenaars echter niet meer ontkennen dat het beëindigen van hun participatie de enige mogelijkheid bleek om beider oeuvres individueel verder te kunnen ontwikkelen. De rituele dood van AnnLee mondde uit in het teruggeven van het auteursrecht aan het karakter en de acquisitie van het gehele (afgeronde) project door het Van Abbemuseum in Eindhoven. Hier wordt de institutionalisering een bondgenoot bij de bevrijding van de creativiteit. Het ‘afstand nemen’ is hier een doelbewuste keuze om te worden geïnstitutionaliseerd als een verhandelbaar object: een symfonisch slotakkoord en tegelijkertijd een nieuw begin. Hier wordt het grote verschil zichtbaar met de eerste generatie conceptuele kunstenaars. Voor de huidige generatie is het ‘uitstappen’ geen daad van verzet tegen het verhandelbare kunstobject. Ze maken juist effectief gebruik van de verhandelbaarheid om afstand te nemen van het product en de eigen artistieke integriteit te kunnen behouden.
Recente conceptuele kunstenaars als Gander of Huyghe nemen geen genoegen meer met de identificatie met één enkele conceptuele productie, maar verkiezen daarentegen een conceptueel perpetuum mobile, onderbroken door tijdelijke, op zichzelf mogelijk verhandelbare, eindproducten. Zo is The Last Work vervaardigd in een oplage van vijf en zou het niet misstaan in een museale collectie. Het is treffend dat institutionele collecties, die enkele decennia geleden nog als remmend voor de ontwikkeling van de conceptuele kunst werden beschouwd, momenteel hier weer een cruciale rol in lijken te vervullen.
Ryan Gander, The Last Work was te zien van 16 maart t/m 22 april in Stedelijk Museum CS, Amsterdam.
[2] Lee Lozano, Withdrawal Piece, New York, februari, 1969. Uit: Alexander Koch, ‘Het verlaten van de kunst. Waarover we (kunnen) spreken als we over het “uit de kunst stappen” spreken’, De Witte Raaf, No. 112, september/oktober, 2004.
[3] Marcel Duchamp, ‘Session on the Creative Act, Convention of the American Federation of Arts’, april 1957, Houston/Texas.
Bart van der Heide