Ulrike Ottinger
Ulrike Ottinger
De tentoongestelde mens
Vijfentwintig jaar voor Matthew Barney was er Ulrike Ottinger (Konstanz, 1942). In de flamboyante theatraliteit van haar werk uit de jaren zeventig en tachtig komt geen normaal mens voor. Toch lijkt Ottinger, anders dan Barney, niet zozeer uit een droomachtige of mythische wereld te putten, en evenmin probeert ze die te scheppen. Ze beperkt zich tot het aardse. In die werkelijkheid wemelt het echter van de details, onbekende gegevens, afwijkingen en uitzonderingen. Deze documenteert ze. Vervolgens maakt ze gebruik van de overdrijving, door met acteurs, kostuums, decors en scripts te werken. Witte de With exposeert haar beeldarchief, waarin zowel het documentaire als theatrale en expressionistische karakter van haar werk belicht wordt.
Ottinger onderneemt al ruim dertig jaar expedities naar oorden overal ter wereld, van Mongolië tot Berlijn, waar het onbekende en ongewone zich voordoen. Er spreekt een etnografische fascinatie uit haar werk, maar het lijkt er niet om te gaan specifieke culturen en rituelen te representeren. Ze toont het rituele als zodanig, ongeacht een mogelijke herleiding tot herkomst en betekenis. Dat mag exotische lijken, maar het is exotisch zonder exotisme. Gewoon, een onderzoek naar het vreemde. De bijzonderheden en afwijkingen worden gebruikt, nagebootst, uitvergroot en gevierd, met enkele uitzonderingen, zoals de serie Naar Goya, waarin haar foto’s verschrikkingen van de oorlog en martelingen in beeld brengen. Het wrede wordt hier exclusief tentoongesteld, op uiterst gestileerde wijze.
We krijgen de wereld te zien als theater, circus of freakshow. Verbeeldingen waarin we ons ondertussen thuis voelen door de films van Robert Wiene, Tod Browning, Federico Fellini, Peter Greenaway en David Lynch. Ottinger staat in die traditie, en voegt er een zichtbare dimensie aan toe. Ze plaatst haar rariteitenkabinet bijvoorbeeld tegen een achtergrond van moderne architectuur, zoals in Circus in Gropiusstad. De kleine en grotere variaties en vergissingen van de natuur brengt ze in contrast met de belofte van het modernisme, het plan, het ontwerp. Fysieke verschijnselen zoals de Siamese tweeling, de dwerg en de hermafrodiet, maar ook incompetenties als angst, wreedheid, waanzin en de zucht naar macht, vormen een rode draad waarlangs dwars door de (recente) geschiedenis van de rationaliteit wordt geparadeerd. ‘Le monde ne vaut que par les extrèmes, et ne dure que par les moyens’ zo citeert Ottinger Paul Valéry in haar scriptboek voor Freak Orlando.
Ottinger is vooral een filmmaker, van de enscenering in het bijzonder. In de tentoonstelling zijn de op 35 mm geschoten films Superbia –The Pride (1968) en Usinimage (1987) op monitor te zien. Superbia brengt de eerste van de hoofdzonden, hoogmoed, in beeld met barokke parades, dansen en triomftochten, afgewisseld met documentaire filmbeelden van onder andere militaire marsen en parades. Usinimage wordt gevormd door opnieuw vastgelegde industriële architectuur en moderne stadslandschappen van Berlijn. Daardoorheen zijn eerder opgenomen filmscènes uit Freak Orlando en Dorian Gray im Spiegel der Boulevardpresse zo gemonteerd dat de gebouwen en locaties een even grote rol spelen als de acteurs.
De tentoonstelling, het archief, bestaat vooral uit foto’s, fotoromans en stills afkomstig uit haar films, plaatjes uit boeken, notities, ansichtkaarten, dia’s en teksten, en toont daarmee haar werk als een enorme collage. Eén ruimte is behangen met visuele en tekstuele informatie: vellen papier met uiteenlopende knipsels, ideeën en ordeningen. Het zijn verzamelingen fragmenten die verband houden met de films die wij hier niet te zien krijgen. Het zijn studies, onderzoeken, naar thema’s, motieven en beeldtalen. Het getoonde materiaal wijst nu terug naar haar films, maar wees in z’n oorspronkelijke staat vooruit: het bronmateriaal van waaruit zij haar scripts samenstelde. Naast de typische mise-en-scène-stukken, drag kings en queens tijdens een zondagse wandeling in de bergen, zie je ook kleine fotoseries met een meer ingetogen karakter, zoals de opeenvolgende beelden waarin het gezicht van een vrouw die in holle spiegel kijkt, geleidelijk deformeert, en portretten met onschuldige, naar buiten gerichte blikken.
In deze show van intiem spektakel, laat de tentoonstelling je over de schouders van Ottinger meekijken, bladerend door haar notitieboeken, fotoalbums en scripts, en je vangt glimpen op van het theater van niet nader te lokaliseren werelden. Het heet een beeldarchief. En het doet ook wat archaïsch aan. De fascinatie voor de freak past in het museum van de tentoongestelde mens, en haar films hebben een geïsoleerde plaats in de filmgeschiedenis. De thematiek mag tijdloos zijn, de verbeelding ervan lijkt ondertussen gedateerd; we raken op het zo nadrukkelijk gebrachte exotische, uiteindelijk uitgekeken. Er sluipt slijtage in de sensatie.
Misschien dat ook Ottinger zelf het theater, het bal, wilde verlaten, om ‘gewoon’ de wereld in te gaan en ‘gewoon’ te filmen. In de zes uur durende video Südostpassage (2003), een reis naar de nieuwe witte vlekken op de landkaart van Europa, trekken we met haar langs de oude handelsroute van Duitsland via Polen, Roemenië en andere ‘vervallen rijken’ en verschoven grenzen van Zuidoost-Europa, naar de Zwarte Zee tot aan Istanbul. Veel van de plaatsen en omstandigheden die ze onderweg tegenkomt, zijn nog ongemediatiseerd, we kennen ze niet. We zien mensen, handelingen, gebruiken, klederdrachten, manieren van leven, manieren van overleven, op het platteland en in steden.
Südostpassage, eerder te zien tijdens Documenta 11 in Kassel, lijkt aanvankelijk in geen groter contrast te kunnen staan met eerder beschreven werk. De barokke mise-en-scène heeft plaatsgemaakt voor een zoekend, registrerend oog en een documentaire en rauwe video-esthetiek. De couleur locale is onaangekleed, een duidelijke choreografie ontbreekt. Toch, ook in deze ‘ongeregisseerde’ film lopen diverse figuranten uit het theater rond, maar ze lijken het zich niet bewust. Een vrouw brandt een kaarsje in een kerk, en vooroverbuigend laat haar jurk er een tangaslip trots en misplaatst doorheen schijnen. Een man kijkt in de regen naar een etalage, met een plastic zakje over zijn hoofd. Twee kinderen die nauwelijks op hun benen kunnen staan spelen met een ballon bij een fontein. Ottinger staat hier niet stil om een bonte stoet langs te laten komen, maar trekt zelf voorbij, langs locaties waar mensen verblijven of moeten vertrekken.
Südostpassage brengt uiterst opmerkzaam en op sobere wijze zowel geschiedenissen als terloopse momenten in beeld, die blinde vlekken wegnemen, zodat we kunnen zien wat zich afspeelt, overal elders. Het is geen atlas, geen encyclopedie, geen theater, het is een tentoonstelling.
Esma Moukhtar
Ulrike Ottinger, BILD ARCHIVEWitte de With, Rotterdam
23 januari tot en met 21 maart 2004
Esma Moukhtar