Unpacking Europe
Unpacking Europe
Crème de la crème
Unpacking Europe is een bijzondere tentoonstelling omdat het niet vaak voorkomt dat deze groep van oorsprong niet-westerse kunstenaars in een museum in Nederland bijeen worden gebracht. Nederland is niet zo bekend met westerse kunst. Begrijpelijk, want Nederland heeft niet zo’n uitgebreid koloniaal verleden als bijvoorbeeld Engeland, dat binnen de Gemenebest nog altijd intensieve contacten met tal van landen over de hele wereld onderhoudt. Engeland staat dan ook vooraan in de rij wat betreft de discussie over multiculturalisme. Toonaangevende tijdschriften als Third Text en instituten als het Institute of International Visual Arts zijn in Londen gevestigd. Het is daarom niet verwonderlijk dat er zoveel kunstenaars uit de Angelsaksische invloedsfeer in Unpacking Europe vertegenwoordigd zijn. Slechts twee kunstenaars komen uit de Franse invloedssfeer: Koraichi, wonend in Parijs maar afkomstig uit Algiers, en Anri Sala, afkomstig uit Albanië en wonend in Parijs. Het maakt de tentoonstelling er niet minder interessant door.
In Unpacking Europe zien we de crème de la crème van kunstenaars die Europees politieke vraagstukken, sociale problematiek van vreemdelingen, geografische geschiedenis en culturele identiteit in hun werk centraal hebben gesteld. De uit Soedan afkomstige curator Salah Hassan, werkzaam als professor kunstgeschiedenis aan de Cornell University in Ithaka, New York, en met Okwui Enwezor oprichter van het befaamde niet-westerse kunstblad Nka, heeft de tentoonstelling samengesteld met de uit India afkomstige kunstenaar Iftikar Dadi. Volgens Hassan en Dadi zijn de meeste tentoonstellingen die over culturele identiteit, vreemdelingen en geografische geschiedenis worden gemaakt, gericht op de betekenis van het ‘eurocentrisme’, het ‘oriëntalisme’ en ‘de ander’ in het algemeen. Vandaar ook dat de achttien kunstenaars op Unpacking Europe, afkomstig uit Azië, Amerika en de zogenaamde diasporagebieden, gevraagd is een werk te maken over hun visie op de Europese hegemonie. Met zijn afwisselende grote en kleine zaaltjes zijn de installaties, video’s, beelden en schilderijen van deze kunstenaars op een schitterende manier bij elkaar gevoegd. Maar hoe bijzonder is de keuze voor deze kunstenaars, in het licht van de mondiale kunstscene?
Grofweg zou je de kunstwereld kunnen indelen in vier groepen. De eerste groep wordt gevormd door kunstenaars die op lokaal terrein (buiten Europa) een grote bekendheid genieten en die werken met materialen en vormen die al eeuwenlang in het land van herkomst gebruikt worden. Zij zijn zich misschien wel bewust van het bestaan van een Europese kunstwereld, maar er niet grondig van op de hoogte en evenmin erg in geïnteresseerd. De tweede groep heeft wel belangstelling voor allerlei kunstvormen uit andere landen en continenten, maar heeft de middelen niet om deze uitvoerig tot zich te nemen. Ze wonen te ver weg, kunnen niet reizen, bezoeken geen tentoonstellingen en kopen geen catalogi. Ze hebben geen toegang tot het internet of het netwerk binnen de Europese kunstwereld. Kunstopleidingen zijn niet voorhanden. Het is voor hen onmogelijk om hun eigen land te verlaten en mondiaal door te breken. Natuurlijk zijn er uitzonderingen zoals de Zuid-Afrikaanse kunstenaars Johannes Phokela wiens werk in Rotterdam te zien is. Phokela, nu woonachtig in Londen, vluchtte voor het apartheidsregime, na zich jaren met een minimum aan informatie tevreden te hebben moeten stellen: ‘Voor velen van ons uit Afrika is de toegang tot de westerse meesters zoals Rubens, Michelangelo en Rembrandt een tweedehands ervaring. We moeten het doen met een reproductie uit een tijdschrift of een boek.’ Phokela kopieert deze reproducties, met humoristische toevoegingen en een onverhulde kritiek op de huidige Engelse situatie. Zo is het schilderij Pantomime Mortal Quiz afgeleid van een schilderij van Jacob de Gheyns Allegorie van de dood. Phokela heeft een van de hoofdfiguren uit De Gheyns schilderij gekleed in een Mickey Mouse T-shirtje, zijn hoofdje vervangen door een grijnzend gezichtje van een kindsoldaatje uit Sierra Leone en van een rode fopneus voorzien. Phokela laat zien hoe niet-Westerse kunstenaars van de tweede groep naar de derde groep kunnen verhuizen. Die derde groep opereert namelijk zowel lokaal als mondiaal. Ze wonen vaak in Europa, hebben toegang tot het internet, kunnen een kunstopleiding volgen en bezoeken regelmatig tentoonstellingen over de hele wereld, maar hebben een culturele achtergrond die niet Europees is en die nog steeds identiteitbepalend is. De vierde groep ten slotte bestaat uit kunstenaars die in het Westen zijn geboren en in een volkomen westerse traditie zijn groot gebracht. Het zijn kunstenaars die binnen en buiten Europa opereren.
Opmerkelijk is dat op de tentoonstelling in het Boijmans hoofdzakelijk kunstenaars uit de derde groep zijn te zien. Zij zijn vertegenwoordigd op grote biënnales, maar hun thematiek is vooral die van de botsingen tussen culturen. Neem het werk van de zwarte West-Afrikaan Yinka Shonibare, geboren in Londen, opgegroeid in Lagos, Nigeria, maar op zijn negentiende weer teruggegaan naar Londen om te studeren aan het Goldsmith College. Zijn werk is een culturele mix ontleent aan de West-Afrikaanse en Engelse geschiedenis, met alle bijbehorende maatschappelijke codes. Zo fotografeerde hij zichzelf, gekleed in zwarte jas en witte sjaal en met een hoge hoed, in de stijl van de hoofdpersoon uit de roman The Picture of Dorian Gray van Oscar Wilde. Of bijvoorbeeld Isaac Julien, eveneens uit Londen. Julien maakte een film in het Soane’s Museum in Londen, waar hij een zwarte geest liet ronddwalen temidden van de collectie Egyptische grafbeelden en tombes. De dansende fantoom is een commentaar op het feit dat de achttiende-eeuwse collectie het resultaat is van imperialistische grafplundering: Sir John Soane dacht met zijn verzameling een prachtige collectie beelden in huis te hebben, zonder te beseffen dat hij daarmee ook de bijbehorende geesten van de gestorven en mee naar Engeland had genomen.
De kunstenaars in Rotterdam doen bijzondere uitspraken over Europa, maar je kunt je afvragen of deze groep het meest geëigend is om de mondiale hegemonie van de Europese kunst aan de kaak te stellen. Het is merkwaardig dat als Europa moet worden ‘unpacked’ de samenstellers juist voor kunstenaars kiezen waarvan sommigen zich midden in datzelfde artistieke eurocentrische hart bevinden. Waarom kozen Hassan en Dadi niet voor kunstenaars van ver buiten Europa om ons daarmee te overdonderen en zo de teloorgang van de Europese dominantie te tonen? Wellicht zou de reflectie op de Europese cultuur minder direct zijn geweest, maar op termijn kan dit alternatief veel effectiever zijn. In plaats van expliciete kritiek op Europa zou er meer impliciete waardering ontstaan voor kunst van buiten Europa. En daar is het toch allemaal om te doen.
Pauline Burmann