metropolis m

De koop en verkoop van goederen, die de economie afgelopen honderd jaar tot bloei heeft gebracht, maar ook de aarde heeft beroofd van veel grondstoffen, bevindt zich in een overgang. Er wordt gezocht naar meer circulaire vormen van  productie en consumptie, die duurzamer is en beter voor het milieu, Melanie Bühler vraagt zich af hoe deze ontwikkeling gevolgd wordt vanuit de kunst en zet enkele voorbeelden op een rij.

Onlangs las ik dat Nederland de ‘circulaire economie’ tot middelpunt heeft gemaakt in het programma voor het EU-voorzitterschap van dit jaar. Het doel is om het land om te toveren tot een ‘circulaire hotspot’, volgens de officiële website van de Europese Commissie.1 De EU en Nederland zijn niet de enige die dit concept promoten. De Ellen MacArthur Foundation werd in 2010 opgericht om onderzoek te verrichten naar en bewustwording te creëren over deze nieuwe vorm van economie. Met de hulp van bedrijven als Cisco, Philips, Unilever, Google en Nike heeft de organisatie meer dan zes miljoen euro te besteden om dit doel te behalen. De circulaire economie belooft een antwoord te zijn op de vraag wat we kunnen doen wanneer we de ‘peak stuff’ bereikt hebben, om een term te gebruiken die is gepopulariseerd door Steve Howard, hoofd duurzaamheid van IKEA.2 In andere woorden: wat moeten we doen wanneer de markt van goederen compleet verzadigd is en de natuurlijke hulpbronnen zijn uitgeput?

Het model van de circulaire economie verbeeldt een nieuwe manier van denken over de stroom van materialen. Het stelt een verandering voor van de lineaire economie (nemen, maken, verspillen) naar een economie waarin de bestanddelen van consumptiegoederen de fabricatie van nieuwe producten voeden. Recycling wordt ‘upcycling’ in een poging de verandering in waarde te benoemen: in plaats van het simpele hergebruik van materialen kan een waarde-surplus gegenereerd worden door goed management van de bronnen. Goederen worden ‘containers van materialen’ die teruggebracht worden tot middelen wanneer de productcyclus tot zijn einde komt, klaar om opnieuw te worden gebruikt. Het Nederlandse vloerbedekkingsbedrijf Desso bijvoorbeeld heeft een circulaire aanpak geadopteerd door aan te bieden hun vloerbedekking op te halen wanneer klanten het niet meer willen. Dit zodat de materialen opnieuw gebruikt kunnen worden in nieuwe tegels. Van het rest materiaal wordt dakbedekking gemaakt.3 Philips is bezig geen lampen meer te verkopen, maar, biedt licht als service aan.4

Producten worden steeds vaker gehuurd, geleend en geleased in plaats van bezeten nu de middelen, de materialen die erin verwerkt zitten, in handen blijven van de bedrijven die ze produceren. De toekomstige status van consumptiegoederen is er een van constante verandering nu materialen worden hergebruikt en opnieuw worden samengesteld. Die dynamiek is terug te zien in de beelden die worden gemaakt om de circulaire economie te promoten. Ze bestaan uit schone infografieken en fotomontages en tonen circulaire pijlen, water en planten, en afbeeldingen van een Aarde die door twee lichaamsloze handen wordt gedragen. Deze beelden lijken te willen zeggen dat we alleen de materialen hoeven te beheren en dat er geen afval zal worden geproduceerd. Maar net als de post-internetwereld lijkt het een wereld van glanzende, schone oppervlakken met weinig sporen van de mens. Een duurzame, gepolijste, losgekoppelde kapitalistische toekomst wordt ons voorspeld, die uit zichzelf voortbeweegt.

Deze tekst kijkt naar hedendaagse kunstpraktijken die gaan over bepaalde vormen van hergebruik. De kunstwerken en installaties tonen de infrastructuren die nodig zijn om die economie te onderhouden. Ze presenteren zichzelf als assemblages van materialen waarvan de bestemming nog onbekend is, en functioneren als voorstellen voor assimilatie en ontbinding. De praktijken gaan verder dan de materialiteit zoals die wordt begrepen in de circulaire economie door het toevoegen van toeval, beweging, afhankelijkheid, emotionele binding, afval en vuil op het gladde concept van upcycling. Wat deze werken er echter gemeen mee hebben is een begrip van materialiteit als proces. Materialen en objecten worden niet langer gezien als vaste entiteiten. De digitalisering introduceerde een verbeterende fluïditeit tussen bestandsindelingen. Een afbeelding kan een video worden, of gebruikt worden als achtergrond van een Facebookprofiel, of worden aangepast in Photoshop en dan opnieuw gebruikt worden, ad infinitum. We zijn gewend geraakt aan het idee dat inhoud constant verandert van vorm en zich aanpast. Er is nu een toenemend gevoel dat deze veranderlijkheid ook de fysieke werkelijkheid waarin we leven kan gaan beïnvloeden. Kunstwerken worden daarom niet langer gezien als vaste entiteiten, maar als onderdeel van materiaalstromen. Net als consumptiegoederen binnen de circulaire economie.

Eindeloos hergebruik
Om de circulaire economie te laten werken moeten de onderdelen van een product kunnen worden onttrokken op een herbruikbare manier, dat wil zeggen dat ze alleen kunnen veranderen op de gecontroleerde manier die de circulaire economie voorschrijft. De kunstpraktijk van Rebecca Stephany gaat over vormen van hergebruik die het onderscheid tussen vorm en inhoud (of in het jargon van de circulaire economie: product en materiaal, omhulsel en middel) bemoeilijken, omdat ze elkaar continu beïnvloeden.

Sinds twee jaar werkt Rebecca Stephany aan Working Title, Working Clothes. Het project is begonnen vanuit een interesse in de huidige werkcondities van mensen in de cultuursector. Terwijl ‘digitale spam’ zoals Stephanie het noemt erdoorheen sijpelde en zich mengde met de theoretische teksten die ze las over het onderwerp, registreerde ze haar gedachten in een PowerPointpresentatie die ze online publiceerde. Het project heeft een fysieke vorm gekregen in een collectie van twaalf shirts waarop elementen van haar onderzoek zijn afgebeeld. Op die manier vormen ze een soort van dysfunctioneel uniform dat reageert op aspecten van de werksituatie waar het ook onderdeel van is. Sinds het maken van de shirts in 2015 heeft Stephany de kledinglijn continu aangepast. Ze samplet haar eigen werk, stelt het bloot aan verschillende processen en verandert de samenstelling tot het punt dat de shirts bijna een soort bijzaak worden, zoals laatst in juni gebeurde bij de performance voor ‘hobbyisten’ bij STUDIO 47 in Amsterdam. De shirts werden gedragen door vrienden, vastgelegd in een serie foto’s en tentoongesteld op bouwvallige rekken en op siliconen opblaasbare lichamen voordat Stephany de designs opstapelde om een kernpatroon te maken die alle individuele elementen bevat. Ze printte dit op een nieuw shirt en gebruikte het als uitgangspunt voor een serie sculpturen van tekeningen die ze eerder had gemaakt in het proces. Ze rustte de sculpturen uit met de mogelijkheid om te bewegen. Ze gaf ze wielen, krukken en andere hulpmiddelen zodat ze konden performen.

Stephany ziet zichzelf als een bemiddelaar in dit proces. Ze reageert op de ontwikkeling. Er is geen eindpunt, geen vast ‘werk’. De tentoonstelling en het kunstwerk, de drager en de inhoud, zijn in een constante staat van verwarring. Het is nooit duidelijk waar het ‘werk’ zich bevindt te midden van de structuren, objecten en mensen die de shirts dragen. Zijn het slechts helpers, rekwisieten of bemiddelaars, of moeten ze gezien worden als een integraal onderdeel van de sculpturen, performances en happenings?

Alles is verbonden / Hoe kunnen we upcyclen als materialen lekken?
Terwijl het werk van Rebecca Stephany gaat over een form van metabolisme waarin ze haar eigen werk continu hergebruikt, registreert de serie Xenoestrogens van Juliette Bonneviot de beweging en alomtegenwoordigheid van een specifiek materiaal in de wereld om ons heen: het vrouwelijke hormoon oestrogeen. Hergebruik vindt hier plaats op het microniveau van de chemische inhoud. Haar werk lijkt te vragen: hoe kunnen we materialen upcyclen als ze lekken?

Xenoestrogens bestaat uit schilderijen en sculpturen gemaakt van materialen die oestrogeen bevatten: pigmenten, lakken en siliconen, maar ook medicijnen, paddenstoelen en zaden. Deze materiaalcombinaties die passief lijken bemoeilijken een onderscheid tussen leven en dood. Ze tonen dat materialen stromen. De stof waarvan objecten en onze lichamen zijn gemaakt is een gedeelde zaak tussen de organische en niet-organische wereld en ze zijn afhankelijk van elkaar. Industrieel gefabrikeerde hormonen zijn alomtegenwoordig geworden. Ze zijn niet alleen effectief in onze lichamen, maar zijn onderdeel van siliconen, lakken, olies, pesticides, wasmiddelen, plastificeermiddelen, linnengoed, lotions, shampoos, drankblikjes en anticonceptiepillen. Het veelvuldig gebruik de afgelopen jaren van die laatste in het bijzonder zorgt voor een hoge concentratie oestrogeen in rivieren, beken en andere drinkwatervoorzieningen. Dit heeft geleid tot een daling van de vispopulaties (omdat mannetjesvissen worden gefeminiseerd en hun vruchtbaarheid afneemt), om maar een van de voor de hand liggende voorbeeld te noemen.

Xenoestrogens maakt zichtbaar dat de bestanddelen waarmee we ons omringen ook in ons lichaam zitten; ze zijn afhankelijk van elkaar en beïnvloeden elkaar op manieren die niet altijd in de hand kunnen worden gehouden of te voorspellen zijn. Net als bij Stephany nestelen de materialen zich in hun context op een manier die niet te voorspellen valt waardoor de visie op de streng gecontroleerde wereld van de materialen die de circulaire economie voorstaat bemoeilijkt wordt.

Hergebruik als inname, stof wordt inwendig
Een verhoogde interesse in materialiteit wordt ook weerspiegeld in filosofische theorieën als het speculatief realisme en object-oriented ontology, die sinds enkele jaren populair zijn binnen de beeldende kunst. Materialen krijgen de naam anoniem te zijn5 en objecten krijgen eigen levens toegeschreven. Het zijn gedachtes die talloze artikelen en tentoonstellingen hebben geïnspireerd, net als het gehele laatste nummer van het Amerikaanse kunsttijdschrift October.6 De praktijken die ik beschrijf delen met genoemde filosofie een interesse in materialen als actief middel, maar wijken ervan af doordat ze worden gezien als door mensen gemaakt. Ze bevatten daardoor bepaalde eigenschappen en geschiedenissen – bagage van betekenis en herinnering.

Lupo gebruikt bekende objecten, specifieke maar alomtegenwoordige objecten uit de alledaagse omgeving van haar jeugd in de VS: badkamers en afwasrekken, Rubbermaidproducten, massaproducten die gebruikt worden op scholen, in restaurants en ziekenhuizen. In haar recente installatie Parrots and Parenting bij de Swiss Institute in New York toont ze vers fruit op rekken. Het ligt er om te worden gepakt; de schillen liggen op de vloer en wekken de suggestie dat er fruit opgegeten is. De papieren rollen die aan de zijkanten van de opstelling staan lijken er te zijn om de handen schoon te maken. Glanzende kersen werden gepresenteerd in een felrode bak als onderdeel van haar installatie bij galerie 1875 in Oslo eerder dit jaar. Deze installaties zijn in constante beweging, ze zijn een uitnodiging tot interactie. Net als de rekken en plastic producten die worden vervormd, gecoat en aangestoken door de kunstenaar, transformeren de installaties door de onderdelen die geconsumeerd worden, wegrotten of vervangen worden vanwege de seizoensverandering (voor de installatie in New York heeft de kunstenaar de meloenen vervangen door een andere soort, passend bij het zeizoen). De eigenaardige opstelling en combinatie van elementen nodigt ertoe uit de objecten op een andere manier te bekijken, meer lichamelijk misschien, in een rottend, veranderend scenario dat tegelijkertijd gastvrij en vreemd is.

De Amerikaanse kunstenaar Kevin Gallagher maakt ook gebruik van materialen die vergaan. Maar daar waar het in het werk van Lupo gaat om de levenscyclus van bederfelijke waren en de manier waarop ze zichzelf onttrekken aan onze ervaring, gaat het bij Gallagher om het niveau van zorg dat verborgen zit in het onderhoud van dit soort materialen. Voor zijn recente installatie in het Boijmans Van Beuningen zijn de omstandigheden die nodig zijn om gelatine in een goede staat te houden onderdeel van de lichamelijke beleving. De installatie is verdeeld over twee ruimtes, waarvan een wordt afgekoeld door een airco en een tweede wordt verwarmd door de uitlaat ervan. Zoals in Lupo’s installatie wordt de materialiteit inwendig doordat de effecten ervan lichamelijk voelbaar zijn. Gallagher zoekt verbinding: ‘sensitive, similar to our bodies, and hence create a kind of sympathy or alignment.’

Veroudering en verval zijn compleet afwezig in de kristalblauwe en felgroene werelden die de circulaire economie ons voorhoudt. Door het opzetten van processen, door ze te verbinden met onze lichamen en herinneringen, en door de omstandigheden die nodig zijn om ze te laten functioneren duidelijk te maken brengen Lupo en Gallagher deze noties terug. De werken kunnen gezien worden als een memento mori, als de uitgebreide, vleselijke en inwendige tegenhanger van de platte, abstracte en schone beelden van de circulaire economie. Ze lijken te willen zeggen: vergeet onze lichamen niet!

De interesse in materialiteit moet niet verward worden met de nostalgie voor ‘dingen’ in het licht van de toenemende dematerialisatie en het vluchtige consumentisme, zoals Graham Barnett het nieuwe materialisme, of ‘Etsy kissed by philosophy’ onlangs noemde.7 Het is meer dan dat. Het gaat over beweging en stroom. Net als de Fluxusbeweging, met een nadruk op materialiteit en afval van objecten op een moment dat de gladde oppervlakken en perfecte vormen van het minimalisme en de popart domineerden8, proberen deze hedendaagse praktijken de manier te bevragen waarop we omgaan met materialen. Ze doen dat vaak op een lichamelijke manier, op een moment dat wordt gedomineerd door de gladde, op beeld georiënteerde werken van het post-internettijdperk. Als het daaraan gelieerde speculatief realisme ‘requires the presence of no one’9 dan hebben deze praktijken juist aanwezigheid nodig; ze doen een beroep op interactiviteit en nodigen ons uit om over de relatie die we hebben met materialen en dingen die worden gebruikt en veranderen in het proces na te denken.

Als we op de drempel staan van een nieuwe manier van omgaan met materialen en goederen, als we naar meer vloeibare manieren van bezit gaan, dan heeft dit nieuwe niveaus van controle nodig. Als goederen diensten worden dan zal het product continu in de gaten moeten worden gehouden, zodat het consumentengebruik kan worden geregistreerd (dit is waarom de circulaire economie nauw verbonden is met de ontwikkeling van het internet der dingen). Daarbij komt dat de data die worden gegenereerd dienst zullen doen als een verkoopbaar middel, een bijproduct. De artistieke praktijken die hier aangehaald zijn tonen een meer gelaagde, ingewikkelde en persoonlijke vorm van omgang met objecten en materialen in hergebruik. Ze herinneren ons eraan dat materialen veranderen in overeenkomst met de context waarin ze zich bevinden, dat ze vaak niet kunnen worden gecontroleerd en de potentie hebben om te lekken. Ze illustreren het feit dat we affectieve, inwendige relaties aangaan met de dingen om ons heen die moeilijk binnen het concept van vloeibare, schone en ‘bezitsvrije’ consumptie passen. Ze tonen dat objecten en materialen precair, instabiel en vergankelijk zijn.

Uit het Engels vertaald door Loes van Beuningen

1 http://ec.europa.eu/environment/ecoap/about-eco-innovation/policies-matters/netherlands/netherlands-pulls-ahead-in-circular-economy-race_en

2  https://www.theguardian.com/business/2016/jan/18/weve-hit-peak-home-furnishings-says-ikea-boss-consumerism

3  http://www.desso.co.uk/c2c-corporate-responsibility/cradle-to-cradle/

4 http://www.philips.com/a-w/about/news/archive/standard/news/press/2015/20150416-Philips-provides-Light-as-a-Service-to-Schiphol-Airport.html

5  Een van de meest prominente tentoonstellingen over de ideeën van het speculatief realisme en object-oriented ontologie was Susanne Pfeffers Speculations on Anonymous Materials bij Fridericianum in Kassel in 2014.

6  ‘A Questionnaire on Materialism’, October (winter 2016) 1955, p. 3-110.

7  D. Graham Burnett, in: ‘A Questionnaire on Materialism’, October (winter 2016) 1955, p. 19.

8 Naitlee Harren, ‘Fluxus and the Transitional Commodity’, Art Journal, 75:1, p.44-49.

9  Gregor Quack, in: ‘A Questionnaire on Materialism’, October (winter 2016) 1955, p. 81.

Melanie Bühler

is conservator hedendaagse kunst, Frans Hals Museum Haarlem

Recente artikelen