Urgente verplichtingen
Urgente verplichtingen
Recentelijk beweerde Dieter Roelstraete in e-flux journal dat de hedendaagse interesse in geschiedenis onder kunstenaars niets anders is dan een excuus om zich niet met lastige, onze toekomstbepalende kwesties te hoeven bezig te houden. Anselm Franke is het niet met hem eens eens en bepleit de noodzaak van het historisch besef in de hedendaagse kunstpraktijk.
Binnen een paar maanden tijd is e-flux journal, een online tijdschrift opgericht door e-flux, een onmisbaar platform geworden voor kritiek en teksten over kunst. Het tijdschrift komt voort uit projecten zoals unitednationsplaza in Berlijn, dat op zijn beurt was afgeleid van het oorspronkelijke plan voor een ‘tentoonstelling-als-school’-model voor Manifesta 6 op Cyprus. Het tijdschrift wordt vooral geassocieerd met het debat over de ‘educatieve wending’ (educational turn) in de actuele kunst, zoals Irit Rogoff het heeft genoemd. Rogoff, een van de meest uitgesproken voorstanders ervan, heeft dan ook de blauwdruk van de discussie geleverd in het eerste nummer van het journal.
De kernpunten in dit debat worden gevormd door de concepten ‘kennisproductie’ en ‘onderzoek’ en het steeds achtelozer gebruik van die termen in de context van de hedendaagse kunst. Maar ook door het belang ervan voor een nieuwe reeks institutionele pogingen om kunsteducatie te integreren in de toekomstige ‘kennismaatschappij’. Dit debat is nauw verbonden met – algemeen gezegd – de erfenis van de ‘relationele’ en ‘genetwerkte’ praktijken uit de jaren negentig, die de genoemde formats van ‘artistiek onderzoek’ en ‘kennisproductie’ hebben gevoed, en met een bredere, wellicht zelfs vage en ietwat zwalkende discussie over het kritische potentieel en de mogelijkheid van een progressieve politiek in de hedendaagse kunstpraktijk.
In e-flux journal #4 staat een artikel dat niet direct over het educatiedebat gaat, maar er volgens mij wel mee te maken heeft en er misschien zelfs op essentiële punten iets aan toe te voegen heeft. Het artikel, van de hand van Dieter Roelstraete, onderzoekt de huidige obsessie met het verleden aan de hand van een aantal beruchte werken en praktijken waarin de geschiedenis wordt ‘afgegraven’, met name de recente geschiedenis. Roelstraetes artikel leest als een verslag van enkele voorbeeldgevallen en een poging om deze ‘archeologische’ praktijken te categoriseren. Het meest voor de hand liggende verband tussen dit artikel en het educatiedebat is dat de ‘archeologische’ praktijken onmiskenbaar een van de meest recente vormen van ‘artistiek onderzoek’ zijn: de kunstenaar als ‘historicus’, die vaak kleine, verdrongen of alternatieve geschiedenissen boven water haalt. Roelstraete laat zich evenwel niet verleiden tot een speculatieve analyse of theoretische synthese van de redenen die aan deze hype ten grondslag liggen. In plaats daarvan is hij op een suggestieve manier kritisch over de obsessie met de geschiedenis, die ons opsluit in een fascinerend maar verblindend spiegelpaleis van verwijzingen: ‘Uiteindelijk sluit de obsessie van de kunst met het verleden, hoe recent ook, ons de facto af van andere en wellicht urgentere verplichtingen, namelijk om ons de toekomst voor te stellen, om ons de wereld anders (‘verschillend’) voor te stellen’, oppert Roelstraete.1
Zoals iedereen die mijn programma bij Extra City volgt wellicht al weet, heb ik de nodige belangstelling voor het verleden, getuige enkele tentoonstellingen die nu juist gebaseerd zijn op de overtuiging dat het vermogen om ons de wereld anders voor te stellen – het ‘utopisch vermogen’ – op dit moment diep begraven ligt in ‘de geschiedenis’ en als een fantoom verder leeft. Om het te mobiliseren moet allereerst het verleden opnieuw in beweging worden gezet. Elk project dat we de afgelopen twee jaar bij Extra City hebben georganiseerd, is op de een of andere manier – zo realiseer ik mij nu – ingebed in deze poging de geschiedenis te herschrijven en haar ondergeschoffelde potentieel weer boven te halen of andere mogelijke continuïteiten te realiseren.
De reden voor de obsessie met het verleden, en met name het recente verleden, ligt volgens mij vooral in onze paradoxale relatie ermee (dat wil zeggen, in het Westen): het feit dat we er niet op door kunnen gaan, maar het ook niet achter ons kunnen laten. Waar we ook kijken en wat we er ook van vinden, de recente geschiedenis heeft ons nog altijd stevig in haar greep. Het postmodernisme was niet meer dan een kortstondige onderbreking en tegenhanger van dit dilemma. Het utopische potentieel dat toen schijnbaar werd vrijgemaakt, bleek enkel een performatief spel met betekenisdragers en heeft niet geleid tot enig vermogen om nieuwe werelden op te roepen, te bouwen of te ‘construeren’. In plaats daarvan is het de historische resonantieruimte, die nodig is om je de dingen op een nieuwe manier voor te stellen, kwijtgeraakt en is het terechtgekomen in wat we wellicht kunnen omschrijven als een ‘oceanische depressie’, waarin alles mogelijk lijkt, maar niets mogelijk is. Volgens mij is op dit moment het gevaar dat je reactionair wordt door een obsessie met het verleden, zoals Roelstraete waarschuwt, minder groot dan de pretentie dat je je van het verleden kunt loskoppelen – in de bewuste of onbewuste bevestiging van de oceanische mantra’s van het postmodernisme, die door wereldwijde reclamecampagnes zijn uitgeroepen tot het nieuwe nut van ’t algemeen: communicatie, fantasie, dialoog, enzovoort.
Elke poging om meer aandacht te besteden aan de ‘urgentere verplichtingen’ van de toekomst leidt er onvermijdelijk toe dat we gaan meezingen in het koor van een onverschillig ‘globaal discours’ (een recent voorbeeld uit de kunstwereld is de Tate Triënnale) of terugkeren, inderdaad, naar het verleden. Dit is volgens mij nergens zo duidelijk als in de esthetische praktijk. Het rijk van de vormen, zei Peter Friedl al, is beperkt – daarmee suggererend dat er misschien niet meer dan vijf of zes manieren zijn om een zaak of toestand tot uitdrukking te brengen. Deze beperking van vormen of fenotypes moet in een historisch kader worden gezien. De geschiedenis is zogezegd de belangrijkste curator die alle uitdrukkingswijzen inkadert, of – als dat wat al te krachtig klinkt – ‘bespookt’. Om deze kaders, formats of genres open te breken en de spoken te verjagen (of ze voor andere taken in te zetten) moet je het fantasma van de geschiedenis ‘herbeleven’ – om de psychoanalytische formule voor deze analytische behandeling te gebruiken. Dat wil zeggen: je moet het fantasma van de moderniteit herbeleven. Het isoleren van die fantasmagorische dimensie van de moderniteit is nu juist waar veel belangrijk artistiek en intellectueel werk van de laatste tijd over gaat – een kruising tussen de academische wereld en de kunsten, een unieke gemeenschappelijke bouwplaats.
Anselm Franke is directeur van Extra City in Antwerpen
Anselm Franke
is schrijver, curator.