Use me up
Use Me Up
Uitputting en de grenzen aan de mogelijkheid om te presteren
Beter jezelf afbranden dan onzichtbaar worden. Dit adagium van de bohémien kunstenaar, is een gedeelde ervaring geworden van alle freelancers in de huidige economie. Verslaafd aan de deadline, met de burn-out als dreigende stalker, werkt men zich het snot voor ogen. Jan Verwoert over het genot van de uitputting in en om de kunst.
Uw bestelnummer is 89057311
U bent een stap dichter gekomen bij
een leven in lastminute.com.
Goed voor u.
Totale uitputting is een toestand die we zowel vrezen als nastreven. Creatieve mensen zijn voor niets zo bang dan dat hun ideeënstroom op een dag zal opdrogen en ze niets meer te zeggen hebben. Toch is de sterkste motivatie voor werken in de creatieve sector nog steeds het verlangen om een idee tot het einde toe uit te werken en pas op te houden als alle mogelijkheden uitgeput zijn. Je kijkt naar het resultaat van je inspanningen met een aangename ontsteltenis: dit is het, zo moet het zijn. Het had ook anders kunnen uitpakken, maar daarvoor is het nu te laat: de deadline is gepasseerd. Met nog maar enkele minuten te gaan voor de opening van de tentoonstelling of de première van het optreden, kun je niets meer iets veranderen. De tijd is op, het aftellen begonnen: ‘Check ignition and may God’s love be with you’, is het enige wat je nog kunt denken, een gevoel dat David Bowie beschrijft als zijn Major Tom, na een reis van honderdduizend kilometer in de ruimte, door een deur de lege ruimte in stapt, zich heel stil voelt worden en zijn beroemde laatste woorden uitspreekt: ‘Planet Earth is blue. And there’s nothing I can do…’ Dit hoogtepunt van tegenstrijdige emoties aan het einde van het werk – en dat geldt evenzeer voor de voltooiing van een bepaalde opgave als voor het uitputten van elke mogelijkheid om nog meer werk te maken – is de kern van het hele drama. Kunstenaars en intellectuelen hebben in de moderne tijd geleerd om zowel de hoogtepunten als de crisismomenten van hun werk te beleven als een vorm van uitputting.
En het drama is nog lang niet voorbij. Integendeel, het is een algemeen aanvaarde, maatschappelijke conditie geworden. Nu de postindustriële samenlevingen steeds meer de nadruk leggen op flexibel, immaterieel en creatief werk, is de totale, persoonlijke uitputting, de gevreesde burn-out, een gemeenschappelijke ervaring geworden van alle professionals in de dienstensector en in nieuwe, creatieve bedrijfstakken, die in hun werk elke dag de druk voelen om naar beste vermogen en met volledige inzet van al hun talenten te ‘performen’. Opmerkelijk is dat het oprechte geloof ‘beter af te branden dan onzichtbaar te blijven’, waarmee de adepten van de creatieve tegencultuur zich altijd wisten te onderscheiden van de gehoorzame werknemers, nu het adagium van de zogenoemde ‘topprestatiecultuur’ lijkt te zijn geworden, aangewakkerd door nieuwe vormen van kapitalisme. De Deutsche Bank gebruikt op dit moment heel toepasselijk de slogan ‘A Passion to Perform’.
Je zou kunnen stellen dat een heel, nieuwe economie nu gedijt op de haast en de kick van het precies op tijd afkrijgen van taken, het uitvoeren van diensten en het afleveren van goederen. Net zoals de futuristische avant-gardes eisten dat de musea zouden worden afgebrand om de kunstproductie te bevrijden en terug te brengen tot een zuivere staat van zijn, is de economie van de just-in-time-productie gericht op het te gelde maken van in magazijnen opgeslagen goederen door middel van distributiemodelle, waarbij de consument of klant onmiddellijk toegang heeft tot de gewenste dienst of product (idealiter door downloaden). Binnen een topprestatiecultuur moet immers elk productiepotentieel direct worden benut, hoe sneller hoe beter. Vanuit dit economische uitgangspunt van de topprestatie wordt de just-in-time-productie aangejaagd door de noodzaak van het moment, een keuze die onder extreme tijdsdruk wordt gemaakt laat immers geen alternatieven toe. Iedereen die onderhevig is aan de voorwaarden van deze just-in-time-productie, werkt en leeft daarom per definitie in een voortdurende staat van uitputting.
Consumeren en geconsumeerd worden
Maar staat een economie die gebaseerd is op systematische uitputting niet ieder moment op het punt van instorten? Het lijkt inderdaad bijna onvermijdelijk dat het hele systeem binnenkort een keer uit de bocht zal vliegen. Dergelijke apocalyptische prognoses zijn echter al populair sinds men tijdens de consumptiecultuur in de jaren zestig excessief op te grote voet leefde, en zo recht op de ineenstorting van de economie af leek te stevenen, wat echter nooit gebeurde. Het is dus waarschijnlijker dat te veel uitgeven en uitputting simpelweg momenten zijn binnen een cyclisch patroon van de reproductie en regeneratie van het kapitalisme. Het hele mechanisme lijkt juist te bestaan bij de gratie dat steeds meer mensen opbranden. Maar wat zou het betekenen om uit deze vicieuze cirkel te stappen en de ban van de doodsdrift, op weg naar uitputting, te doorbreken?
Eén optie is natuurlijk beginnen met beter voor jezelf zorgen. Het is geen toeval dat Foucault, na zijn uitputtende analyse van hoe mensen zich bereidwillig onderwerpen aan de systematische exploitatie van hun levensenergie, zijn laatste boek toepasselijk de titel De zorg voor het zelf meegaf.1 Daarin beschrijft hij de praktische wijsheid van de oude Grieken en Romeinen hoe een vrij en goed leven te leiden. In plaats van vaste normen en wetten, schrijft Foucault, stimuleerden de klassieke ethiek en diëtiek mensen om hun eigen stijl te vinden in het spaarzaam omgaan met hun energie en middelen. Tegenover een dergelijk stijlvol leven werd het excessieve gebruik van macht en het zich overgeven aan lust beschouwd als iets dat je maatschappelijke reputatie zou aantasten en in een te vroeg stadium je mogelijkheden zou uitputten.
In de huidige topprestatiecultuur is het trekken van een grens, het stoppen met werken en het afbreken van de communicatie om je terug te trekken en voor jezelf te zorgen, daadwerkelijk radicale daad geworden, omdat het in feite betekent dat je jezelf uit de circulatie neemt. Je houdt welbewust middelen, vrije tijd en potentieel achter die je voor productie had kunnen inzetten. Je bent er echter nooit zeker van of deze vrije tijd niet precies die tijd is die je nodig hebt om te herstellen voor de prestatie van de volgende dag, zodat je in feite nooit ontsnapt aan de cyclus van dwangmatige productiviteit. Zorgen voor jezelf, voor je gezondheid en welbevinden is tegenwoordig een van de meest geliefde producten. In American Life (2003) levert Madonna hier op sarcastische wijze commentaar op: ‘I do yoga and Pilates / And the room is full of hotties / So I’m checking out the bodies / And you know I’m satisfied.’ Vanuit dit oogpunt kan voor jezelf zorgen eveneens begrepen worden als een maatregel om je meest waardevolle bezit, je fysieke kracht, te beschermen, zodat je die in kunt zetten om te presteren.
Tegen dit conservatieve belang richt zich de strategie van de uitputting. De rituelen van overdaad van de tegencultuur houden zich altijd bezig met de welbewuste verkwisting van dat kapitaal. Deze filosofie van de zelfdestructie komt voort uit het besef dat kapitaal onvermijdelijk verbonden is met het feit dat de winst wordt afgeroomd en gehamsterd door de bourgeoisie, die haar bezit probeert veilig te stellen. De rebelse reactie van de bohémiencultuur heeft daarom altijd bestaan uit de overtuiging dat je niets moet sparen, altijd alles moet verkwisten, inclusief jezelf, kortom: dat je moet consumeren en geconsumeerd worden. Deze geesteshouding is mooi in het zogenaamde ‘duivelsvers’ beschreven, het anonieme Latijnse palindroom in girum imus nocte et consumimur igni (we dwalen in cirkels rond in de nacht en worden verteerd door vuur). Guy Debord gebruikt dat als titel voor een film die hij in 1978 maakte en Cerith Wyn Evans maakte er een neonwerk van, waarin de letters van het palindroom zijn gerangschikt in de vorm van een ring die als een kroonluchter aan het plafond hangt, en tot doel heeft om een ruimte te verlichten waar een potentiële bijeenkomst van verkwisters hun rituelen kunnen vieren.
Topprestatiecultuur & erotiek
Er blijft natuurlijk een knagende twijfel bestaan of deze strategie van de uitputting niet alleen maar ‘the icing of the cake’ is van het spektakel van de culturele consumptie – en of de onverschillige consumenten en kunstverzamelaars er niet gewoon op uit zijn de zoveelste bohémien te zien opbranden en glorieus onder te zien gaan, als een aangenaam tijdverdrijf, om na verloop van tijd weer de volgende ondergang toe te juichen. Toch schuilt er een zekere schoonheid en waardigheid in bepaalde vormen van spenderen die volgens mij altijd de triviale beweegredenen van het lucratieve spektakel zullen overstijgen. De welbewuste tentoonstelling van uitputting in kunst of literatuur maakt van haar immers ook een ervaring die gedeeld kan worden. Het tentoonstellen van uitputting produceert als het ware publieke lichamen.
Vito Acconci vertelde mij ooit dat het enige marxistische geloofsartikel waaraan hij nog steeds waarde hechtte, de overtuiging was dat het verwerpen van de waarde van persoonlijk eigendom zou moeten beginnen met een veranderde houding ten opzichte van je eigen lichaam, namelijk met de bereidheid om dit lichaam 24 uur per dag als iets openbaars en politieks te beschouwen. Deze weigering om je mogelijkheden als persoonlijk eigendom te beschouwen en de wil om ze door anderen te laten uitputten impliceert een generositeit, die evenwel weinig met moreel altruïsme te maken heeft. Eerder lijkt ze gestuurd door een spontaan verlangen om te genieten en door anderen genoten te worden. Waarschijnlijk heeft Bill Withers dit het beste verwoord in zijn klassieke soul-nummer Use Me (1972): ‘I wanna spread the news that if it feels this good getting used / Oh! You just keep in using me until you use me up.’
De erotische kracht van dit verlangen om uitgeput te worden, wijst op haar beurt op de seksuele dimensie van de topprestatiecultuur. De seksindustrie is een van de snelst groeiende industrieën van dit moment. De onvoorwaardelijke bereidheid om altijd beschikbaar te zijn, hetgeen wordt verwacht van freelancers, kunstenaars en intellectuelen die op projectbasis werken, vertoont volgens mij enige gelijkenis met de druk om altijd paraat te zijn zoals diegenen die in de seksindustrie werken dat ervaren. Hoewel deze druk onlosmakelijk verbonden is met de potentie om te presteren, mag het er toch niet mee worden verward. Men kan er immers ook echt van genieten de eigen mogelijkheden te ontdekken op het moment dat je die aan het realiseren bent.
Er bestaat een mooie tekening van Frances Stark, die de contouren van een pauw in een brutale houding laat zien, zonder dat zijn staarveren uitgevouwen zijn. De veren zijn opgebouwd uit diverse uitgeknipte teksten. In deze collage bevindt zich een citaat van Henry Miller, dat in spiegelbeeld in hoofdletters is geschreven: ‘GET ON THE FUCKING BLOCK AND FUCK’. De woorden laten zich lezen als een stevige aansporing (Doe het!), een intentieverklaring (ja, ik ga het doen!) en een aanmoediging (Kom op, je kunt het!). Deze onontwarbare ambivalentie tussen wat jij wilt en van jezelf verwacht, en wat anderen van je willen en verwachten, is waarschijnlijk een van de moeilijkst op te lossen problemen van creatieve free-lancers. Een gevolg hiervan is dat het akelige gevoel dat je van buitenaf wordt bestuurd, en daarvan afhankelijk bent, je nooit meer verlaat, ook niet als je absoluut zeker weet dat je alleen maar doet wat jíj wilt doen. Jezelf tot aan de rand van de uitputting brengen is ook hier weer een algemeen gangbare techniek om jezelf te ontlasten van de druk van verwachtingen van de buitenwereld. Je schakelt jezelf zodanig uit dat niemand nog iets van je zou kunnen verwachten. De Dead Kennedys vatten het allemaal samen in Too Drunk to Fuck (1981): ‘But now I am jaded / You’re out of luck / I’m rolling down the stairs / Too drunk to fuck.’
Passie en passiviteit
Een vreemde eigenschap van uitputting is dat de ervaring van machteloosheid die het tot gevolg heeft, weer een andere soort sensatie kan opwekken. Die is niet meer gerelateerd aan het vermogen tot handelen maar aan de radicale bevestiging van passie en passiviteit. In Iza Genzkens recente tentoonstelling in de Secession in Wenen werd je geconfronteerd met een groep (ongetitelde) rolstoelsculpturen die je opwachtten als een welkomstcomité. Aan deze de getoonde kwetsbaarheid kon je geen weerstand bieden. Een rolstoel was op zijn kop gezet zodat de voetsteunen als wild zwaaiende handen in de lucht hingen. De zitting was vervangen door glanzend goudfolie, dat tussen de armsteunen was aangebracht. Bij iedereen die bekend is met de christelijke iconografie, roept het goudfolie waarschijnlijk de krachtige belofte van verlossing op. Dit gaf de passie van het uitgeputte lichaam de mogelijkheid het pad der gelukzaligheid te betreden.
Een tweede (ongetitelde) groep sculpturen bestond uit een serie babypoppen die achterover leunden onder gescheurde veelkleurige parasols. Een was neergezet op een witte designstoel uit de jaren zestig, de ogen nauwelijks geopend en het gezicht bespoten met zilververf, zodat zij oud en majestueus leek als een Chinese kindkeizer. De poppen zagen er gebroken uit, alsof ze toe waren aan rust, net als overspannen aristocraten die de modieuze sanatoria van de negentiende eeuw bevolkten, kort voordat hun klasse zou uitsterven. Toch ze zagen de poppen er niet uit alsof ze het leven moe waren op een suïcidale manier, ze waren eerder uitgeput door het leven te leven en dus juist vól leven. De sculpturen gaven je ook een indruk hoe een openbaar lichaam, dat door het tentoonstellen van uitputting is geproduceerd, eruit zou kunnen zien (in dit geval door een griezelig gekoesterde weergave van vermoeidheid). Het was een lichaam dat aan de ene kant de uitputting ontprivatiseerde door het te tonen als een collectieve ervaring, die gedeeld werd door een groep weggeteerde bohémienpoppen, en aan de andere kant getuigde het van het residu van levendigheid in een bestaan dat bevrijd was van de noodzaak om te handelen of werken in de staat van uitputting.
Maar op dezelfde manier als lichamen de mogelijkheden van de uitputting kunnen tonen, kunnen voorwerpen, tekens en beelden dat. Het moderne leven produceert allerlei soorten afval, het put lichamen uit, stapelt rommel op en zuigt de betekenis uit culturele tekens door overmatig gebruik. Over dit soort onderwerpen ging een gesprek dat ik had met Ruth Legg, Eveline van den Berg en Ruth Buchanan van het Piet Zwart Instituut in Rotterdam. Ieder op zich willen zij de betekenis van het ongespecificeerde potentieel naar buiten brengen dat kan oprijzen uit uitgeputte materialen of leeggezogen tekens van utopisme.
Dit immanente potentieel van het radicaal uitgeputte beeld trekt me ook aan in Jutta Koethers zwarte schilderijen. Op haar tentoonstelling Fantasia Colonia in de Kunstverein in Keulen presenteerde zij een gelijknamige installatie van grote, zwarte doeken in een bovenzaal, die daarvoor (toen het gebouw nog dienst deed als British Cultural Institute) in gebruik was als ruimte voor bijeenkomsten of vergaderingen. Elk doek was overdekt met wolken zwarte verf, alsof het beeld was weggebrand en opgegaan in zachte rook. De schilderijen, die zonder spieramen aan de muur hingen, leken bijna gobelins. Een zwarte vlag boven de deur onderstreepte deze potentiële functie voor een bijeenkomst van duistere aard. Het voelde alsof het een vergaderplek kon zijn voor een mogelijke samenscholing van mensen die hun uitputting wilden delen en daardoor ontprivatiseren, en de gelegenheid wilden geven van hun collectieve ervaring een publiek lichaam te maken. Dit lichaam zou dan bekrachtigd worden door de gedeelde uitputting van een gemeenschap, die de druk van een dwangmatige topprestatiecultuur wil weerstaan door het onthullen van de mogelijkheden van leven, voorbij het einde van werk.
Note1. Michel Foucault, Care of the Self, deel 3 van The History of Sexuality, Random House, New York 1986.