metropolis m

Op 22 juli opent de nomadische biënnale Manifesta haar veertiende editie in Prishtina, de hoofdstad van Kosovo, de jongste natiestaat van Europa. Naast de gebruikelijke tentoonstellingen en architectonische interventies zal Manifesta ook talrijke gesloten en verwaarloosde gebouwen heropenen in de publieke ruimte van Prishtina, zoals het Grand Hotel en de voormalige baksteenfabriek. Bovendien zal Manifesta ook een nieuwe culturele instelling openen met een meer permanent karakter in de Hivzi Sylejmani Bibliotheek: het Centre for Narrative Practice. Het is slechts een van de tastbare sporen die de biënnale achter wil laten na het einde van de biënnale.

Prishtina, een stad met een turbulente geschiedenis, werd in 2019 geselecteerd uit verschillende inzendingen van Europese steden en zal Manifesta’s eerste bestemming zijn in de Westelijke Balkan. Volgens het persbericht van de Europese nomadische biënnale viel de keus op Prishtina vanuit de overtuiging dat ‘de stad een snel veranderend stedelijk centrum is op het kruispunt tussen Zuid- en Oost-Europa, waar Manifesta 14 de mogelijkheid heeft gehad om te onderzoeken hoe hedendaagse cultuur en sociale praktijken tot de verbeelding kunnen spreken en bijdragen aan de identiteit van een land dat even samengesteld als veelvormig is’. Voor deze editie werkt Manifesta samen met twee creative mediators: Catherine Nichols en architect Carlo Ratti die samenwerkt met het Senseable City Lab van MIT.

Centre for Narrative Practice

Tijdens mijn gesprek met Hedwig Fijen, oprichter en directeur van Manifesta, komt één vraag herhaaldelijk terug: ‘Hoe gaan we, in tijden van oorlog, een pandemische en economische crisis, nu verder?’ Deze vraag lijkt kenmerkend voor de strategie van Manifesta, dat zich elke twee jaar opnieuw ontwikkelt rondom vragen over de urgentie en de behoeften van verschillende specifieke geografieën, verhoudingen en realiteiten op verschillende plekken in Europa. Volgens Fijen is de relevantie van de biënnale verschoven ‘van uitvinden en signaleren naar revitaliseren en activeren’. In het geval van Prishtina betekent dit een radicaal lokale editie: hoewel het percentage lokale deelnemers aan Manifesta gemiddeld rond de tien procent ligt, zal in deze veertiende editie 54 procent van de deelnemers afkomstig zijn uit Kosovo en de regio. Daarnaast wijst Fijen me op het experimentele model van ‘participatieve en directe democratie’ dat door Manifesta geïmplementeerd is door middel van citizen consultations. Deze burgerraden, die al begin 2020 tijdens de vorige editie in Marseille door Manifesta en lokale organisaties werden georganiseerd, brachten 500 deelnemers uit verschillende buurten en etnische groepen samen om te discussiëren over de vraag ‘Wat hebben we nodig en hoe kan Manifesta bijdragen aan de transformatie van onze stad?’ Een van de meest gehoorde antwoorden op deze vraag bleek het gebrek aan een permanente kunstinstelling in de stad. Het vormde de basis voor wat later het Centre for Narrative Practice zou worden, een van de belangrijkste projecten van Manifesta 14.

Catherine Nichols, die is aangewezen als creative mediator bij deze Manifesta, legt uit wat de aanpak zal zijn van het nieuwe instituut: ‘Het zal een participatieve instelling worden die zich richt op verschillende culturele velden en groepen. Een inclusieve instelling, een plaats van uitwisseling en activiteit, die een veel lagere drempel zal hebben dan veel conventionele culturele instellingen.’ Over het programma en de inhoud van het Centre for Narrative Practice en de bredere thematiek van Manifesta 14 zegt Nichols: ‘Toen ik voor het eerst naar Prishtina ging wist ik wel wat de context van deze Manifesta editie zou worden en wat de aard van een nieuwe instelling zou kunnen zijn, maar niet hoe we dit in de praktijk zouden brengen. In Prishtina werd me duidelijk dat het vertellen van verhalen en de narratieve praktijk een cruciale rol spelen bij het losbreken uit de cyclus van geweld en onderdrukking die in die regio en op verschillende plekken in de wereld aan de gang is. Het idee voor het Centre for Narrative Practice kwam voort uit de observatie dat verhalen vertellen iets was waar iedereen zich mee bezighoudt. Het is belangrijk om met deze praktijken te werken, ze te contextualiseren in een bredere, mondiale context. Een wisselwerking tot stand te brengen met praktijken van elders, te onderzoeken welk narratief potentieel er is en hoe we dat kunnen gebruiken om politiek engagement of politieke verbeelding te voeden. Voor zover ik weet is er geen ander instituut dat zich uitsluitend concentreert op narratieve praktijken, waarbij narrativiteit in zeer brede zin wordt opgevat, van poëzie of podcasting tot performance, mail-art en beeldende kunst.’

Nichols benadrukt dat het om een gemeenschappelijk project gaat, een ‘zelfreflectieve instelling, waarbij het procesmatige karakter ervan wordt gewaarborgd door de eigen inhoud en context’. Het instituut zal opgenomen worden in aan een internationaal netwerk van culturele instellingen. er zullen thematische bibliotheken ingericht worden rondom vertelpraktijken, activisme, ecologie en artistic research, en een kinderbibliotheek die samen met het jonge publiek en het educatieve team van Manifesta zal worden gebouwd. De programma’s en activiteiten variëren van tuinieren, textielweven en rondetafelgesprekken over herinnering, traumaverwerking en narratieve genezing tot talks, performances en filmvertoningen.

Verhalen vertellen

De titel van deze editie van Manifesta, it matters what worlds worlds: how to tell stories otherwise, een citaat uit Donna Haraway’s Staying with the Trouble: Making Kin in the Chthulucene (2016), zet de toon zet voor de gehele invulling van deze Manifesta. Hoe kunnen we ons andere werelden voorstellen als we hun verhalen niet kunnen vertellen? Hoe kunnen we ons andere protagonisten en andere eindes voorstellen? Verwijzend naar denkers als Haraway en Hannah Arendt, legt Nichols uit dat deze vragen even belangrijk als vanzelfsprekend zijn: ‘Mensen gaan via verhalen om met andere mensen. Waar heeft dit ons gebracht en waar kan het ons brengen? Het maakt uit welke metaforen we gebruiken, welke ideeën we gebruiken. We moeten nadenken over welke wereld we creëren, want deze wereld geeft weer aanleiding tot andere werelden. Het is belangrijk om op een andere manier verhalen te vertellen, niet altijd in dezelfde patronen van verhalen te vallen die we altijd hebben gehad, over helden, onderdrukking, verovering en uitsluiting. Dit zou niet relevanter kunnen zijn nu we kijken naar het geweld in Oekraïne en wat dit zou kunnen betekenen voor een land als Kosovo met zijn fragiele status en traumatische geschiedenis.’

Ook de lokale stedenbouwkundige context is steeds belangrijker geworden voor deze alternatieve en inclusieve benadering. Het heeft Fijen ertoe gebracht architecten en urbanisten te betrekken bij de laatste edities van Manifesta. Dit jaar heeft Carlo Ratti de opdracht gekregen om de publieke ruimte van Prishtina te helpen herdefinieren en revitaliseren in nauwe samenwerking met lokale en internationale teams. Naast het Centre for Narrative Practice, The Grand Hotel en de voormalige baksteenfabriek, is er een parcours samengesteld langs 23 locaties door de hele stad. Een project van groot architectonisch, sociaal, politiek en ecologisch belang is Green Corridor, waarvoor een voormalige spoorlijn tussen Prishtina en Belgrado wordt getransformeerd tot fiets- en voetgangersgebied. Green Corridor is een interessant voorbeeld van het soort sociale incubator dat Manifesta wil zijn: Manifesta zal enkel de eerste kilometer van de veertig kilometer lange spoorlijn vormgeven via een participatief ontwerpproces, waarna lokale bestuurders en gemeenschappen het project zullen overnemen. Doel van dit project is om ecologische kwesties en de vervuilingsproblematiek in Prishtina onder de aandacht te brengen. Fijen: ‘We werken altijd samen met lokale bestuurders. Sommige mensen zeggen dat hiermee de autonomie van de biënnale in het geding komt, maar ik geloof dat dit juist geëngageerde autonomie is. We willen bepaalde praktijken veranderen in de steden waar we naartoe gaan, nieuwe ecologische modellen ontwikkelen, bijvoorbeeld, of gebouwen opknappen.’

Alternatieve aanpak

Ik vraag of Manifesta nog wel een tentoonstelling te noemen is. Nichols antwoordt met een wedervraag: ‘Wat is een tentoonstelling? Is een tentoonstelling iets dat dingen laat zien? Dat impliceert een zekere passiviteit. Veel van wat Manifesta doet, is actieve relaties creëren met wat er al aanwezig is in de stad. Er zijn wel nieuwe dingen te zien, maar zelfs deze dingen zijn in een dialogische structuur geplaatst, vooral omdat we ons bezighouden met de openbare ruimte. De kunstenaars zijn onder meer geselecteerd opdat ze zich expliciet verhouden tot hun omgeving.’ Ze wijst me op het werk van de Kosovaarse kunstenaar Petrit Halilaj en hoe hij zich bezighoudt met de geschiedenislagen van zijn eigen land. Ze leidt me ook door het project van Yael Davids dat in de nationale bibliotheek te zien zal zijn, en de manier waarop zij het idee van de restauratie van lichamen onderzoekt, en zich bezighoudt met de lichamen van de bibliothecarissen, van de boeken en van het gebouw.

Nichols moest wennen aan de titel van creative mediator die Manifesta hanteert in plaats van de meer gangbare titel van curator, maar ziet ook het belang van het loslaten van de bestaande vocabulaire. ‘Termen als “curator” en “cureren” zijn in de jaren negentig en begin 2000 op een bijna masculine manier beladen geraakt’, legt ze uit. ‘Met deze titel wordt meer de nadruk gelegd op de participatieve bemiddelingsrol. Het is een constante herinnering aan het werken op een meer inclusieve manier, gericht op kwesties van zorg en luisteren, in het reine komen met een specifieke locatie en de mensen die er wonen.’

Ter afsluiting stel ik nog een laatste vraag over de rol van de Europese dimensie en nationale identiteiten in deze editie van Manifesta in Kosovo, een land dat nog altijd niet erkend wordt door een aanzienlijk deel van de lidstaten van de Europese Unie. Fijen legt uit dat deze spanning juist een belangrijke reden was om Manifesta naar Kosovo te brengen: ‘Wij kijken niet naar Europa als wat de EU wil dat Europa is. We kijken naar de sociale, historische en geografische perspectieven, naar het belang van verhalen vertellen bij natievorming, naar het delen van cultuur en de noodzaak tot het deelnemen aan dialogen. Naar een verbonden, gerevitaliseerd en alternatief Europa, naar wat verhalen tot stand kunnen brengen en vertellen.’

Danai Giannoglou

is een curator en schrijver, momenteel werkzaam als assistent curator bij De Appel

Recente artikelen