Voor eeuwig en voor even – De gouden tand van Lydia Ourahmane
Een gesprek met de uit Algerije afkomstige Lydia Ourahmane over de waarde en het belang van het monument dat zich gezien weet en een relatie met mensen aangaat, waar ook ter wereld. Dat monument is geen groot en machtig object op een plein, eerder iets kleins en intiems dat je altijd met je meedraagt.
Een van de sleutelmomenten in het werk van Lydia Ourahmane (1992, Saϊda, Algerije) is de tentoonstelling The you in us, die begin 2018 te zien was in de Chisenhale Gallery in Londen. Het meest opvallende werk uit die tentoonstelling waren twee gouden tanden. De één was zichtbaar bevestigd aan de witte muur van de galerie en de ander was een onopvallend onderdeel van Ourahmane’s gebit. De tanden zijn gemaakt van een gouden ketting die Ourahmane voor driehonderd euro van een jongen op straat kocht in haar geboorteland Algerije. De ketting was niet van de jongen maar van zijn moeder en de vraagprijs, bleek later, was even hoog als het bedrag dat mensenhandelaren in ontvangst nemen voor de overtocht naar Spanje. Bijgevolg stelde Ourahmane zich voor dat het verkopen van de ketting een ontsnapping naar vrijheid voor deze jongen betekende. Vanuit daar ontwikkelde het werk zich verder. Wanneer ze vervolgens in haar eigen familiegeschiedenis duikt, vallen de puzzelstukjes op hun plek.
De grootvader van Ourahmane was een van de beste scherpschutters in het Algerijnse leger. Door zijn schiettalent werd hij in het leger gehouden. Met de komst van de Tweede Wereldoorlog in Europa was de kans groot dat hij naar de frontlinies zou worden gestuurd, waarvan hij waarschijnlijk niet levend zou terugkeren. Hij koos voor een radicale manier om onder de dienst uit te komen en trok al zijn tanden uit zijn mond. Met succes: hij werd ontslagen uit het leger. Het bleek een manier om te ontsnappen, net zoals het verkopen van de gouden ketting voor de jongen op straat een mogelijke ontsnapping was. Ze besloot de ketting om te laten smelten tot twee gouden tanden waarin de geschiedenis van de jongen en die van haar grootvader samenkomen.
Als ik haar vraag of dit een monument is voor haar opa, antwoordt ze: ‘Wanneer een verhaal persoonlijk is, is het moeilijk om dat verhaal toegankelijk te maken voor iemand anders.’ Dit is iets waar ze vaker tegenaan loopt in haar werk. Hoe vertaal je iets en maak je het relevant voor anderen? Dat is extra lastig wanneer iets in je lichaam is geplaatst en van de buitenkant bijna niet te zien is, ook niet wanneer ze lacht. Hoe kan zoiets dan betekenis hebben voor anderen?
Ze legt uit dat het werk universeel is en de afstand overbrugt tussen een bepaald historisch moment, waar onder meer kolonialisme een groot onderdeel van is, en de hedendaags problematiek rondom (illegale) immigratie. Haar vader ziet dit werk vooral als een eerbetoon aan zijn vader, iets wat hij niet mogelijk had geacht, hoewel het voor Ourhamne ‘op de een of andere manier logisch was dat dit werk zou bestaan’.
Klein monument
Ourahmane besloot na haar studie in Londen naar Algerije te verhuizen, het land waar ze is geboren was en tot dan alleen voor kortere periodes was geweest. Ze zocht de confrontatie met haar eigen nostalgie en verlangen naar het land, wilde de ruimte reactiveren waar ze nooit voor een langere tijd was geweest. Ze omschrijft de 18-karaats gouden tand in haar mond als een soort gedenkteken, in wezen een klein monument, dat je met je meeneemt in een poging het gat te dichten tussen de realiteit en het verlangen naar een bepaalde plek. Het is een verplaatsbaar gedenkobject, een souvenir dat bewijst dat je ergens bent geweest, dat iets veel voor je betekent. De ruimte en vrijheid die het wonen in Algerije haar bracht, zetten haar aan het denken over waar dat verlangen naar Algerije vandaan kwam. ‘Ik begrijp nu pas dat ik in dat werk reageerde op het feit dat ik staatloos ben, als vrouw tussen twee landen, maar daar ben ik intussen volledig overheen’, zegt ze. Haar familie woont verspreid over de wereld; een geprojecteerd narratief van stabiliteit past niet bij haar ‘omdat het een vals gevoel van veiligheid geeft’. Dit deed haar beseffen dat het niet de plek maar de mensen zijn die je ergens thuis laten voelen.
De relaties met mensen om haar heen dicteren wat zij doet in haar werk. Zo stuitte haar tante op documenten van haar opa, waardoor hij het Franse staatsburgerschap kon aanvragen. Nadat vervolgens ook haar tante succesvol het staatsburgerschap kreeg toegewezen, circuleerden de documenten binnen de familie die zo allemaal ook voor het burgerschap in aanmerking kunnen komen. Die documenten fungeren als een handleiding die van familielid tot familielid wordt overgedragen. Nadat haar vader zijn vraaggesprek met de autoriteiten had gehad, was Ourahmane zelf aan de beurt.
De documenten van haar opa maken onderdeel uit van het doorlopende project Droit de Sang (Blood Right) (2018-nu) dat ook te zien was in de Chisenhale Gallery. Het toont het hele proces voor het aanvragen van burgerschap en alle bewijzen die daarbij komen kijken. Het werk spiegelt de koloniale hiërarchieën, die gedurende de procedure stap voor stap weer boven komen drijven. Ourahmane laat me een video zien van haar neef Hassan die met een smoes en een toeristenvisum naar Turkije reisde om vervolgens in vijftien maanden naar zijn moeder in Lille te lopen. Onderweg werd hij bij gebrek aan de juiste papieren een paar keer in de gevangenis gezet. Je ziet Hassan in een bos een rustpauze nemen. In een andere video loopt hij door een sprookjesachtig besneeuwd dorpje, en in weer een andere video staat hij voor de deur van zijn moeder die geen idee heeft wat haar zoon in de tussentijd heeft doorstaan.
Om het werk van Ourahmane te zien moet je naar de tentoonstelling toe reizen. Maar, vraagt ze zich af, hoe maak je het werk toegankelijk voor een publiek dat je wilt bereiken maar dat niet de luxe heeft om te kunnen reizen? Muziek of een film zou dit probleem volgens haar kunnen omzeilen. ‘Een monument is niet een object, period.’ Wil een monument iets betekenen voor mensen, dan moet het toegankelijk zijn. ‘Ik wil dat mijn werk door veel mensen gezien kan worden, in plaats van dat het beperkt is tot één plek en het daar aanwezige publiek.’ Tegelijkertijd is ze bezorgd over de hypermobiliteit van veel kunst. ‘Ik voel me somber over de realiteit waarin we leven. Het gemak waarop de kunst van beurs naar beurs over de wereld wordt verscheept. Waarom doen we dat?’
En bij al die mobiliteit komt in toenemende mate de vraag kijken: wat laten we na? Haar bezorgdheid om de huidige (en toekomstige) conditie van de wereld is nauw verweven met haar ideeën over monumenten en gedenken. Ze is nu een project gestart dat begon met een tocht van 150 kilometer naar het Tassili n’Ajjer plateau in Algerije. Daar zijn grotschilderingen van twaalfduizend jaar oud te vinden. Het is een van de grootse verzameling schilderingen ter wereld. Ze vertelt dat dit de eerste keer is dat ze zich echt nederig voelde ten overstaan van kunst die fysiek de tand des tijds heeft doorstaan. Deze grottekeningen hebben zoveel mensen overleefd, ze weten je diep te raken en staan voor iets dat nog altijd geldt: het menselijke verlangen de ruimte te markeren, zoals mensen ‘I was here’ in een boom of bankje krassen. ‘Monumenten proberen iets soortgelijks te doen. Ze maken het verlangen zichtbaar om iets te maken dat jou overleeft’. Wat nog niet eenvoudig is. Om een monument een les voor de toekomst te laten zijn, moet de grond waarop de maker staat stevig zijn.
Grot
Een nieuw werk voor haar eerste solotentoonstelling in Noord-Amerika, in het Wattis Institute in San Francisco (6.2 t/m 18.3.2020), borduurt voort op haar ervaringen in de grot. Het richt zich op het markeren van de ruimte door de kunstenaar en de bezoekers zelf. Zo is een vloer bedekt met zoutkorrels, waar de bezoekers overheen lopen. Ze maken zo krassen in de vloer die hun aanwezigheid markeren. Er is ook een muur die is gestript van de dunne tentoonstellingswanden die er normaal gesproken omheen zitten. Op die gestripte muur heeft Ourahmane de figuur van een vrouwelijke strijder die ze in de grot zag, gekerfd. Op de achtergrond speelt de audio van de stilte die ze in de grot heeft opgenomen. Ze wilde geïnspireerd door de grotschilderingen per se iets in het museum kerven, zelfs als ze het zelf weer moest dichten. Het resultaat is als een wond, een insnijding, een tatoeage. ‘Het is een verhaal dat een teken achterlaat op een persoon en dat mistte in het instituut, en eigenlijk elk museum. Het museum is een leeg canvas waar dingen doorheen passeren, als een ader. Er is geen spoor te bekennen van wat er is gebeurd.’ Ze wilde nog iets doen met de tekening van de vrouwelijke strijder en liet hem als tatoeage op haar lichaam zetten. Aan de binnenkant van haar bovenarm zie ik de omtrek van een langgerekt meisje in een strijdvaardige pose. Ik denk dat ik begrijp wat ze bedoelt als ze zegt dat het een afbeelding is die je op een dieper niveau moet begrijpen, als een herinnering aan wie we ooit waren.
Het monumentale is voor Ourahmane juist niet het groteske gebaar voor de eeuwigheid, want ‘dat is een mythe, waarvan niemand weet wat die betekent. Het verlangen om jezelf te overleven heeft te maken met het ego en het feit dat je niet weet hoe om te gaan met het moment van sterven.’ Alledaagse handelingen, zoals iemand groeten op straat, zijn volgens haar pas echt monumentaal. Een monument dat zich verzoent met de tijdelijkheid is eigenlijk een anti-monument, vluchtig en actueel. Het laat zien hoe je jezelf positioneert in de korte tijdsspanne waarbinnen je bestaat, in het contact met anderen. Het gaat over een poging te bestaan op een manier die niet alleen om jou draait. ‘Meer aan de ander denken’ is volgens Ourahmane de enige manier om te overleven.
Corine van Emmerik
is kunsthistoricus