metropolis m

Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap
Merijn Oudenampsen en Partizan Publik

Er wordt door ouderen vaak geklaagd over de maatschappelijke bevlogenheid van de huidige generatie twintigers, die niet meer op de barricade staat. Toch zijn er meerdere initiatieven vanuit diverse disciplines, die de vrijheid van de kunst opzoeken om zo iets aan de samenleving te veranderen.

Kunst en debat, sinds geruime tijd lopen ze graag samen een stukje op. De afgelopen jaren enthousiaster dan ooit. Uitgebreide lezingenprogramma’s behoren ondertussen tot het vaste repertoire van kunstinstellingen als BAK, het Van Abbemuseum, de Appel en Witte de With. Ze handelen over de staat van de beeldende kunst, maar regelmatig komen daarbij maatschappelijke en politieke thema’s als religie, macht en globalisering aan de orde.

Ook een jonge generatie heeft de smaak te pakken. Nieuwe kunstenaarsinitiatieven als Parachutartists in Amsterdam en ADA (Area for Debate and Art) in Rotterdam schuiven het debat nadrukkelijk naar voren als een centrale activiteit. Andersom bewegen mensen uit disciplines als sociologie, politiek en architectuur zich regelmatig in het domein van de kunst. Partizan Publik en Merijn Oudenampsen zijn daar een voorbeeld van. Wat drijft hen en waarom zoeken zij samenwerking met de kunstwereld?

Merijn Oudenampsen studeerde politicologie en sociologie en is op dit moment verbonden aan de Maastrichtse Jan van Eyck Academie waar veel ruimte is voor theoretisch discours. Hij neemt er deel aan het project Design Negation, over de manier waarop de populistische politiek zichzelf neerzet en over de mogelijkheden om deze verbeelding kritisch te bevragen. Binnen dit onderzoek kijkt hij vooral naar wat populisme nu eigenlijk inhoudt. ‘Het is zo’n moreel overladen begrip dat de betekenis ervan voor velen onduidelijk is.’ Ik vraag hem waarom hij, als onderzoeker, er niet voor kiest om te promoveren aan een universiteit. Dat heeft hij overwogen, vertelt Oudenampsen. ‘Maar ik vind het moeilijk om te kiezen, dat is denk ik een generatieding, om me vier jaar aan een onderwerp te verbinden is een enorme stap.’

Daar komt bij dat hij de academische wereld als gesloten en hiërarchisch ervaart. Liever heeft hij de kunstwereld waar het er veel informeler aan toegaat. ‘Dat vind ik ook de kracht van de Jan van Eyck. Het klinkt misschien als een cliché, maar het is heel erg wat je er zelf van maakt. Er is weinig structuur, maar er is een flexibel budget dat je kunt inzetten om dingen te produceren en te organiseren. Daarnaast is er een enorm netwerk dat zich over grote delen van Europa uitspreidt.’

‘Ik ben opgegroeid met het antiglobaliseringsactivisme,’ introduceert hij zichzelf. ‘Ik heb me er helemaal in ondergedompeld, ging naar de G8-toppen in Praag en Genua, protesteren, conferenties organiseren, teksten lezen, teksten schrijven en vooral heel veel e-mails versturen. Ik ontdekte dat de meest interessante en theoretisch ontwikkelde teksten over activisme die ik op het internet tegenkwam, een sterke kunst- of cultuurachtergrond hadden, zoals bijvoorbeeld www.eipcp.net. Anders dan in de wetenschappelijke wereld hoeft zo’n tekst geen droge opsomming van feiten en statistieken te zijn, hij mag poëtisch en bespiegelend zijn, je kunt er een mening in kwijt. Die enorme diversiteit binnen de kunstwereld, waarin iedereen een mening heeft over van alles, is voor mij erg aantrekkelijk.’

Toch is hij niet zonder kritiek. ‘Als je uit de wereld van het activisme komt, ben je gewend om alles open in de groep te gooien, terwijl in de kunstwereld nog steeds een cultuur heerst van de kunstenaar als een individueel genie – je houdt je dingen voor jezelf. Het fenomeen kunstenaarscollectief is een marginaal verschijnsel. De cultuur van samenwerking komt voornamelijk uit de hoek van de nieuwe media.’ Dat vindt hij jammer. ‘Mijn romantische beeld is dat er een beweging ontstaat van mensen die vanuit bijvoorbeeld de theaterwereld, de kunstwereld en de politiek-geëngageerde hoek intensief met elkaar samenwerken en uitwisselen. Ik vind het opvallend dat een kunstenaar als Jonas Staal, wiens werk bij uitstek politiek is, absoluut niet het etiket ‘politiek kunstenaar’ opgeplakt wil krijgen. Terwijl je ook kunt redeneren dat onze maatschappij en alles wat eruit voortkomt, tot in het kleinste detail politiek is. Als je het zo bekijkt is het heel moeilijk om kunst te maken die niet op een bepaalde manier politiek is.’

Overigens begrijpt hij Staals standpunt in de rechtzaak over diens controversiële serie De Geert Wilders Werken (2005). ‘Hij beroept zich op het kunstkarakter van zijn project. Zodra het werk politiek zou zijn, wordt het gezien als een politieke aanval op Wilders en moet hij zich op politieke gronden verdedigen.’ Kunst functioneert hier als een vrijhaven, opper ik. Daar is hij het mee eens. ‘Maar die vrijheid is ook een gebrek. Je maakt een werk over Wilders en noemt het vervolgens puur esthetisch – dan is er geen politieke discussie meer mogelijk.’

Maar denkt hij niet dat als kunst politiek wordt en de realiteit te dicht nadert, zij zich er in verliest? Oudenampsen meent van niet. ‘Je moet natuurlijk geen platte morele statements maken die alleen maar op hun politieke merites worden beoordeeld. Wat ik bedoel, is dat je het allebei kunt doen. Kunst kan mensen aan het denken zetten over politieke thema’s, maar tegelijkertijd een sterk esthetische kwaliteit hebben. Esthetiek kan op een bepaalde manier ook weer politiek zijn. Kunst kan zinnelijk zijn en tegelijkertijd inhoudelijk, zonder dat deze kwaliteiten elkaar hoeven te ondergraven. Ik denk dat het probleem is dat we in Nederland een onderontwikkelde praktijk hebben van politiek engagement. Als mensen zich geëngageerd noemen is het meestal een beetje plat, een beetje makkelijk en cliché. Activisme is in Nederland een marginaal verschijnsel.’

Het scherpen van de blik

‘Wij proberen binnen alle gelederen van de samenleving de cowboys te ontdekken’, vertelt Christian Ernsten. ‘Mensen met een positieve instelling die net als wij vinden dat dingen in beweging moeten blijven.’ Samen met Joost Janmaat richtte Ernsten in 2005 Partizan Publik op. De politicoloog Janmaat en de cultuurwetenschapper Ernsten leerden elkaar kennen toen zij beide voor ontwikkelingsorganisaties werkten. Ze waren niet tevreden met de speelruimte die ze daar kregen en besloten een andere weg te bewandelen. Sindsdien organiseren zij workshops, debatten en onderzoekstrajecten gericht op de hedendaagse stad in al haar facetten. Opvallend is daarbij dat zij vaak de confrontatie zoeken met steden die onderhevig zijn aan extreme omstandigheden. Zo reisden zij verschillende keren af naar Beiroet en deden Kabul en Tbilisi aan.

Op dit moment zitten zij regelmatig in Detroit. Ze bezochten deze door afkalvende industrieën en suburbanisatie leeggelopen stad (in 1960 telde Detroit drie miljoen inwoners, in 2009 nog maar 800.000) onder anderen met studenten van de Dutch Art Institute, de masteropleiding van ArtEZ in Enschede. ‘Kunstenaars betrekken wat ze doen en maken heel erg op zichzelf’, vertelt Ernsten over deze samenwerking. ‘Wij hebben gemerkt dat het voortdurend subjectief maken van je observatie, commentaar of interventie, heel waardevol kan zijn. De manier waarop de hedendaagse stad verandert, is zo ingewikkeld dat je als specialist automatisch blind bent voor het brede perspectief. Door jezelf tot verschillende disciplines te verhouden, zoals kunst, architectuur, politicologie en sociologie, ontdek je nieuwe manieren van kijken.’

Maar het gaat niet om het scherpen van de blik alleen. In Detroit probeert Partizan Publik een leegstaand pand te kopen, om het in de vorm van een coöperatie in beheer te geven aan de plaatselijke gemeenschap. Doel is om te onderzoeken of nieuwe vormen van eigendom (in Amerika is privé-eigendom het hoogste goed) de buurtbewoners kan helpen meer grip op hun omgeving te krijgen. ‘Je zou onze aanpak actions as analyses kunnen noemen; reflectie is belangrijk, maar we hechten er veel waarde aan om vanuit de intuïtie dingen te doen.’

In Beiroet onderzochten zij, ook weer met professionals uit verschillende disciplines en een vijftiental studenten uit Libanon, de rol van de openbare ruimte in deze door opeenvolgende oorlogen gefragmenteerde stad – met als resultaat een aantal interventies, een tentoonstelling en een publicatie met mogelijke ontwerpoplossingen. De fascinatie voor een vervallen of gewonde stad heeft iets pervers, realiseert Ernsten zich. ‘Zeker als je bedenkt dat mensen er vechten voor een dagelijks bestaan en jij daar als verwende Europeaan komt kijken of je er leuke dingen kunt doen. Tijdens onze reis naar Detroit hadden we hier met de DAI-studenten vaak discussies over. Dat was heel inspirerend, maar soms ook vermoeiend. Het is goed om je steeds bewust te zijn van je positie, maar het kan ook verlammend werken. Alleen door in actie te komen kun je ondervinden wat de gevolgen zijn van je handelen.’

Partizan Publik presenteert zichzelf graag een beetje provocerend als Office for social engineering. ‘De term “maakbaarheid” mag dan een negatieve associatie hebben, er bestaat bij velen nog altijd de wens om iets te veranderen aan de stad’, legt Ernsten uit. ‘We onderzoeken wat de autonomie van een kraakbeweging hiervoor kan betekenen, maar kijken ook naar de catalogisering van binnenhuisarchitectuur door IKEA en welke instrumenten een reclamebedrijf als Saatchi & Saatchi gebruikt om mensen een bepaalde kant op te sturen. Je kunt macht en hiërarchie niet uitschakelen, althans niet voor lang, maar je kunt als gebruiker van de stad wel kijken of je met slimme tactieken invloed kunt uitoefenen. Voor ons is het werken aan stad en samenleving een voortdurend onderhoudsproces, dat continu ondervraagd moet worden.’

Hier spreekt de generatie 2.0, tegen een al te benauwde omgang met macht, discipline, auteurschap en privé-eigendom, en voor sharing en open source – de oude idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap in een nieuw jasje. Ook Oudenampsen, die zich zeer kritisch toont over de manier waarop steden het creatieve stadconcept opvatten als een veredelde marketingstrategie, is niet bang voor inkapseling. ‘Sinds de jaren zeventig is men subculturen gaan vermarkten, maar dat betekent niet dat er geen verschil meer is tussen de culturele betekenis van de kunstenaar, de rebel of de intellectueel en het product dat ermee wordt verkocht. Dat blijft altijd een halfbakken afgeleide, de oorspronkelijke betekenis wordt nooit helemaal weggevaagd.’

Uiteindelijk overheerst bij zowel Partizan Publik als Merijn Oudenampsen het optimisme. Zij delen het vertrouwen dat ieder mens, onafhankelijk van de do’s and don’ts van een positie of discipline, een stempel kan drukken op de samenleving – het zou alleen mooi zijn als daar iets meer ruimte voor werd gemaakt.

Lotte Haagsma is kunsthistoricus en redacteur van ArchiNed, Rotterdam

Merijn Oudenampsen (1979) studeerde politicologie en sociologie en is op dit moment verbonden aan de Jan van Eyck. Samen met vrienden startte hij in 2005 Flexmens.org, ‘een online en offline magazine over alles wat het leven onvoorspelbaar maakt – migratie, werk, oorlog, kunst, crisis, moderniteit en de woningmarkt’, zoals de website meldt.

Partizan Publik, opgericht door Christian Ernsten (1979), Joost Janmaat (1977) en Christiaan Fruneaux (die na twee jaar de groep weer verliet), noemt zich een denktank en actiegroep voor een moediger maatschappij. De lijst met ‘collaborateurs’ op hun website (www.partizanpublik.nl) is lang en varieert van de Universiteit van Amsterdam (waar ze een interdisciplinaire minor begeleiden), debatcentrum De Balie (waar zij lezingen organiseren), kunstplatform Agentur tot ontwikkelingsorganisaties, politieke partijen, journalisten, curatoren, kunstenaars, et cetera.

Lotte Haagsma

Recente artikelen