Waarom boksen?
Anders dan in het buitenland vonden er in Nederland nooit eerder boksgevechten plaats in de kunstwereld. Dit najaar in Nederland ineens liefst twee keer. Waarom is deze vechtsport ineens populair? Alix de Massiac over de cultuur achter deze bokswedstrijden.
Eind 2017, aan het begin van de tweede ronde van het kickbox gevecht tussen de zwaargewichten Rico Verhoeven en Jamal Ben Saddik doet de commentator opgewonden verslag: ‘Twee vechtsportkunstenaars op het canvas. De lont is aangestoken, het is wachten op een explosie’. Het contact tussen vechtsport en kunst is daar niet voor het eerst gelegd. De foto van een grijnzende Joseph Beuys in de ring, met bokshandschoenen aan en het bovenlichaam ontbloot, staat me scherp voor de geest. De grijns is memorabel, de historische context ook. Het is 1972 en in het kader van een residentie voor documenta 5 wordt Beuys na honderd intense debatdagen door een student uitgedaagd het gevecht tussen directe democratie en kiesstelsel in de ring uit te vechten. Het is ludiek en brengt de spanning en sensatie van een ware happening met zich mee.
Een ‘cultureel ontwikkeltraject in de vorm van een tijdelijke boksschool’, zo staat het project van Het HEM beschreven in het okergele boekje van haar eerste tentoonstelling, Chapter 1NE: ‘Can’t be greedy…You gotta take some, and leave some’. Het Zaandamse kunstcentrum verwerd hiervoor tot een tijdelijke boksclinic en werkte daarvoor samen met Edson Sabajo en Guillaume Schmidt van het Nederlandse merk Patta. Tien weken lang werd de (relatieve) jeugd getraind en werden workshops en lezingen gegeven op het gebied van kunst, cultuur en filosofie. Ter afsluiting werd er in het kader van een heus gala tegen elkaar gebokst waar – zo leek het – een middag lang tout Amsterdam en omstreken schouder aan schouder stonden. Jong en oud, kunstminnend en kunstontkennend Nederland babbelden met elkaar onder het genot van experimentele milkshakes. Zo divers en dynamisch dat Het HEM er heel eventjes in slaagde de natte droom van beleidsmakers waar te maken wier wensen de contouren aannemen van het spreekwoord onbekend maakt onbemind. En dus is het idee: als je mensen, ongeacht de aanleiding, naar je toe weet te trekken, blijven er vast wel een paar plakken.Of beter gezegd, als de berg niet tot Mohammed komt, zal Mohammed tot de berg gaan.
In de tussentijd kreeg de redactie van Metropolis M een uitnodiging opgestuurd voor een benefietevenement in een Schiedamse boksschool. Deidre Carasso, de directeur van het Stedelijk Museum Schiedam, bleek daar al weken te trainen met kunstenaar Anne Wenzel. Op de benefietavond zouden zij tegenover elkaar in de ring staan. Voor Wenzel viel er heel wat te winnen: een solo in het museum waarbij ze carte blanche kreeg. Wat Carasso kon winnen was niet echt duidelijk omschreven, of in ieder geval irrelevant genoeg dat ik het ben vergeten. De diversiteit waar het Stedelijk Museum Schiedam op inzette bestond voornamelijk uit het aantrekken van de lokale witte bevolking die van huis uit weinig met kunst op heeft. Met succes. In tegenstelling tot Het HEM waren hier vooral familie en vrienden van de Schiedamse boksers zelf aanwezig, samen met een speciaal uitgenodigd handjevol kennissen uit de kunstwereld. Wenzel won overtuigend, al wilde de organisatie het publiek doen geloven dat het gelijkspel betrof. Na wat gejoel kreeg Wenzel toch de overwinning, en dus carte blanche bij haar tentoonstelling. Het gevecht betrof een verre remake van het gevecht in 1999 tussen Jan Hoet, ter ere van het recent geopende S.M.A.K. in Gent waar hij directeur van was, en de Amerikaanse kunstenaar Dennis Bellone, dat weer een herhaling was van het gevecht van Beuys. Net als destijds voelde men de behoefte dit gevecht binnen een grotere politieke context te legitimeren, waarbij er ditmaal ‘om de kunst’ werd gevochten.
Boksen is jong, stoer en veelal gekleurd
Waar vochten ze bij Het HEM eigenlijk om en vanwaar deze interesse voor boksen in de kunstwereld? De cynicus in mij weet het in de tijdgeest te plaatsen. Boksen is jong, stoer en veelal gekleurd. Allemaal kwaliteiten waar ‘de kunst’ – voor het gemak en zonder al te veel op specificiteit in te leveren generaliseer ik even – sinds kort afgunstig naar kijkt. Treed de bekende Kopsgym op de Weesperzijde in Amsterdam binnen, en buiten de pregnante zweetlucht valt vooral de diversiteit op die verder door heel Amsterdam op een handjevol buurten na ontbreekt. De kunst weet dit en voelt de hete adem van beleidsmakers die koste wat kost groeiende bezoekersaantallen willen zien. Dan zijn kunst en vechtsport opeens niet zo ver van elkaar verwijderd en kan er vrijelijk door Hanne Hagenaars in het okergele boekje worden gemijmerd over de parallellen tussen kunst en boksen. Ik geef haar geen ongelijk. Tel daar de interesse van diverse dode en levende kunstenaars voor vechtsport bij op, Armando, Carlos Amorales en Arthur Cravan schieten me te binnen, en het romantische plaatje waar de kunst zich historisch zo graag aan laaft is compleet.
In tegenstelling tot een kleine honderd jaar geleden is boksen al een tijdje een legale vorm van vermaak geworden waar hoog en laag zich samenvoegt, de flamboyante subversiviteit van publieke agressie wat getemd door de rauwe glamour van vechters met een rolex om de pols. Het is niet meer zo taboe of vulgair om publiekelijk over boksen, of zelfs de extremere variant MMA, te spreken. En toch, wie heeft niet even gesidderd in het aanzicht van ingedeukte gezichten en ledematen, getekend en bebloed? De beste gevechten zijn net zo afstotelijk als aantrekkelijk, maken de toeschouwer deelnemer en zijn spectaculair, angstaanjagend en walgelijk tegelijk. Dat maakt het een klassieke sublieme ervaring, ideaal voer voor de visueel én conceptueel ingestelde kunstliefhebber.
Bij wedstrijden Olympisch gewichtheffen gaat er soms wat mis. Deelnemers gaan met 200 kilo boven hun hoofd door hun enkel, breken een rib of vallen flauw. De mensen die de stang van adequate gewichten voorzien hebben dan als taak vliegensvlug het podium op te rennen en een doek voor de gevelde deelnemer te spannen totdat deze van het podium wordt geholpen. Het ene spektakel voor publieke consumptie, het andere (letterlijk) per ongeluk spektakel zoveel mogelijk aan andermans ogen onttrokken. De scheiding wordt door de organisatie strikt gehandhaafd maar is als toeschouwer in feite poreus: het ene moment een legitieme toeschouwer, het andere moment een ramptoerist die wordt geacht uit plaatsvervangende schaamte de ogen neer te slaan. Ongelukken horen geen onderdeel uit te maken van de ervaring.
Bij het boksen is het ingekaderde geweld er met instemmen van de deelnemers, scheidsrechters, organisatoren en het publiek er uiteindelijk op toegespitst het lichaam en de geest van de ander substantieel af te breken en zegevierend de zaal in te kijken, één vuist de lucht in. Kwetsuren zijn geen ongeluk, maar uiteindelijk ook geen doel.Het is een binaire sport met een strikte hiërarchie waarbij de spanning tussen winnen en verliezen, tussen het handhaven van een krachtig lichaam en het publieke verlies daarvan, cruciaal is voor zowel de boksers als het publiek. Het is opwindend omdat het de openbare uitdrukking van agressie toejuicht en dus het intrinsieke risico van lichamelijk letsel met zich meedraagt. Het kan excessief zijn, maar wanneer dit nu precies zo is blijft een onderwerp van discussie. Muhammad Ali werd een legende door zijn gevechten en politieke uitspraken, maar de stamelende man die vroegtijdig als wrak door het leven ging staat ons net zo scherp voor de geest.
In zijn studie naar boksen in Amerika analyseert de Franse socioloog Loïc Wacquant, die hiervoor lange tijd zelf studie deed door in Chicago intensief bij een boksschool te trainen, de manier waarop de geest van ondernemerschap dankzij toenemende geldstromen geleidelijk het ambacht heeft doordrongen. Al voordat de boksers de gym binnenstappen worden ze gestaag gevoed door een nimmer aflatende stroom aan mythes en verhalen waarin het individu als eenzame krijger en moderne gladiator zijn eigen lot met samengebalde vuisten transformeert en hardhandig tot een succesformule omsmeedt. Rags to riches. Elke bokser klampt zich vast aan de numerieke illusie de individuele uitzondering op de collectieve regel te zijn. Door ontberingen succesvol en vooral solo het hoofd te bieden gebruikt de bokser tijdens de training zijn eigen lichaam als grondstof en gereedschap om zijn lichaam om te vormen tot beest én machine, een specifiek soort lichamelijk kapitaal dat kan worden verpakt en verkocht in de boksring en daarbuiten, met behulp van sponsorcontracten. Eindeloos zwoegen in de schaduw om de ring in te mogen stappen, en een transcendentale identiteit te creëren die hem in staat stelt te ontsnappen aan de mankementen van een status als amateur, zwakkeling, nobody. Hij die geen lichaam heeft.
Vervang lichamelijkheid voor creativiteit en de overeenkomsten met de kunstenaar zijn treffend. In veel van zijn interviews tekende Wacquant op dat professionele boksers er financieel beroerd aan toe waren, mede door de hiërachie tussen bokser en organisatie, waarbij de bokser steevast onderaan de ladder blijkt te staan. En, boksen mag dan wel een complexe bezigheid zijn waar strategie gepaard gaat met overlevingsinstinct, het blijft een spel met heldere regels. In een interview met Paul Depondt voor het maandblad Zuiderlucht bewonderde Hoet de ‘ongelooflijke zuiverheid’ van een gevecht. Wie het boek Seven Days in the Art World van Sarah Thornton heeft gelezen, of op een zaterdagmiddag de galerieopeningen afstruint, weet als geen ander hoe diffuus en delicaat het web van intermenselijke relaties in de kunstwereld is, laat staan hoe onduidelijk de bezigheid van het maken en bekijken van kunstwerken kan zijn. Wat een verademing kan het dan zijn om binnen een bepaalde tijdsperiode en met duidelijke regels één iemand zegevierend de ring uit te zien stappen. Geen nuances of open eindes, geen debatten of het belichten van verschillende posities. Zo bezien lijken de gevechten in 1972, 1999 en 2019 vooral ook een uiting van de frustratie die de kunst al enige tijd vermoeid voor zich uitschuift: het onuitputtelijke vermogen ergens op te reflecteren zonder ooit echt reële invloed te kunnen uitoefenen buiten de eigen beperkte kring om. Het verlangen voor de verandering een rake klap uit te delen valt te begrijpen.
Boven de door Gabriel Lester ontworpen ring van Het HEM hingen meerdere bolle veiligheidsspiegels schuin. Als de boksers omhoog zouden kijken konden ze hun eigen kruin zien, de toeschouwers begluren zonder ze in de ogen te hoeven kijken. De omgedraaide wereld en een vrij letterlijke vertaling van anders kijken, gewend als we zijn om de spiegels in de context van een parkeergarage te zien. Maar dit is een interpretatie van mijn eigen verlangen. In feite hadden de boksers hadden helemaal geen tijd om in de spiegels te kijken en hingen deze er enkel om de toeschouwer nog onbeschaamder meer zicht te bieden en het gevecht te kunnen bekijken zonder direct op interesse betrapt te worden. Via ongebruikelijke zichtlijnen ontnamen de spiegels de boksers in toenemende mate de mogelijkheid controle uit te oefenen op hun verschijning en werden ze een verpersoonlijking van de vraag wie er nu werkelijk macht uitoefent binnen het kader van een boksspektakel, bij Het HEM, in Schiedam en daarbuiten. Wie is er aan het flexen?
Wat dat betreft is de variant op naakt opportunisme van het Stedelijk Museum Schiedam sympathieker omdat er voor het museum iets meer op het spel stond buiten het organiseren van een gevecht tussen getrainde amateurs. Carasso had als directeur van het museum wat te verliezen. Niet echt natuurlijk, omdat er op haar vermeende fysieke (on)vermogen – als beginneling én vrouw uit de kunstwereld – werd neergekeken. Maar wie ooit in de ring heeft gestaan voelt de vernedering van de eerste harde klap nog. Het moment dat een knockdown overgaat in een knockout en het ego plotsklaps grondig moet worden geherkalibeerd. Het HEM heeft daar geen kaas van gegeten en heeft bij de eerste tentoonstelling al gemoedelijk achterover geleund, op zoek naar de eer zonder de ring in te stappen door een gevestigd merk als Patta uit te nodigen, die alle gevechten al voor hen hebben uitgevochten. Het HEM heeft de tijdswind mee, waardoor de stank van opportunisme wat vervaagt, maar als diversiteit tijdelijk wordt uitgenodigd zonder het daadwerkelijk te implementeren blijft de kunstwereld met tikkende tijdbommen toch haar eigen graf graven, of je je street cred nu uit boksen of muziek haalt. Als er niets op het spel staat valt er ook niets te winnen.
Alix de Massiac is schrijver
Alix de Massiac
is redacteur bij Metropolis M en maakt podcasts