Walging
Walging
Na het zien van Roman Polanski’s film Repulsion (1965) besloot Keren Cytter drie korte films te maken, elk gebaseerd op deze thriller. Op verzoek van METROPOLIS M zet ze haar beweegredenen voor deze productie op rij. Het hele traject komt aan bod: van haar eerste indrukken van de film, haar bewerking, tot aan de gruwelijke ontknoping.
De tekst van de titelrol reflecteert in de ogen van Catherine Deneuve. Ze werkt in een schoonheidssalon en deelt een appartement met haar zus. Wanneer Catherine Deneuve over straat loopt, is steeds de dreiging aanwezig dat er iets ergs met haar gaat gebeuren. Telkens als ze over straat slentert, komt ze een jonge man tegen die haar kent en haar het hof maakt. Wij denken dat deze achtervolger het kwaad vertegenwoordigt dat haar gaat overkomen. Het wordt niet duidelijk of zij dat ook denkt of gewoon ‘hard to get’ speelt. De zus heeft een vriend, hij is kaal en egoïstisch. Catherine Deneuve haat hem. Op een dag wacht de achtervolger Catherine op in een café. Ze zouden elkaar daar ontmoeten. Hij kijkt op de klok en wij, zonder te weten hoe laat het is in de film, weten dat zij te laat is. De achtervolger vraagt aan de barman of de klok wel de juiste tijd aangeeft. De barman antwoordt ‘nee’ en de achtervolger blijft aan de bar zitten.
*De zus rijdt met haar vriend naar Italië en laat Catherine thuis achter met geld voor de huur. Catherine Deneuve ontmoet haar achtervolger weer. Hij kust haar maar zij wendt zich van hem af en rent weg. Ze poetst haar tanden in de badkamer. Als ze gaat slapen hoort ze stemmen en voetstappen. We weten niet of dit echt is. Hoe het ook zij, Catherine Deneuve blokkeert de deur met een dressoir. Middenin de nacht weet iemand het dressoir met geweld te verplaatsen, dringt de kamer binnen en verkracht haar. We voelen haar geworstel en hulpeloosheid – we zien de hand van de man en haar schreeuwende gezicht maar we horen niets – niemand kan haar horen. ‘s Ochtends wordt ze wakker op de vloer. We weten niet of dit alles echt gebeurd is of niet. Misschien was het de vriend van de zus die binnendrong, misschien is hij niet naar Italië gereden. Misschien vermoordde hij de zus op weg naar de toren van Pisa en keerde hij terug naar het huis om Catherine Deneuve te verkrachten, omdat zij hem verachtte.
*Op een dag bezoekt de achtervolger het huis van Catherine. Hij vertelt haar hoezeer hij haar liefheeft en hoe slecht hij zich voelt zonder haar, maar zij zwijgt in alle talen. We voelen aan dat er iets vreselijks staat te gebeuren. De achtervolger draait zich naar de deur en Catherine vermoordt hem met een kaarsenstandaard of een ander zwaar huishoudelijk object. Ze slaat net zo lang op zijn hoofd totdat hij dood is. Ze sleept het lichaam naar de badkamer, vult het bad met water en gooit het lichaam erin. Hij zinkt naar de bodem en zwelt op, het water stroomt over het bad heen en wordt rood door het bloed van de man. Nu weten we dat Catherine Deneuve de echte psychopaat is.
* Ze krijgt een ansichtkaart van haar zus. De kaart toont de toren van Pisa. Ze hoort iemand op de deur kloppen, het is de huisbaas die het geld voor de huur wil. Zij beantwoordt hem niet maar hij weet het appartement binnen te dringen omdat zij de deur niet goed genoeg dicht gespijkerd heeft. De huisbaas ziet dat ze een wit nachthemd draagt, mager en bleek zit ze in de huiskamer. Hij reageert vol walging op de donkere ruimte met het rottende voedsel en vraagt hoe het met de huur zit. Catherine geeft hem het geld en verontschuldigt zich over het feit dat ze vergeten is te betalen. Hij is gechoqueerd dat ze geld heeft terwijl het appartement zo stinkt en zo smerig is. Hij probeert met haar naar bed te gaan maar dat is een vergissing want Catherine Deneuve snijdt zijn nek door met een scheermesje. Op de achtergrond klinkt jazzmuziek, drums roffelen en trompetten schallen. Ze rolt zijn lichaam in een vloerkleed.
* Na enige tijd komt haar zus weer thuis met haar vriend. Ze snappen niet wat er aan de hand is, waarom is de deur geforceerd? Ze betreden het appartement en worden overvallen door de enorme stank. De vriend vraagt aan de buren of zij soms iets gehoord hebben en de zus gaat de badkamer in. Ze ziet het rottende en bebloede lijk van de achtervolger in het bad liggen en rent vol afschuw de badkamer uit. Dan vinden ze ook de in het tapijt gerolde huisbaas en een flauwgevallen Catherine onder het bed. De buren, de zus en haar vriend kijken een moment toe, ze is bewusteloos. De vriend neemt haar in zijn armen en de camera zwenkt opzij om de rotzooi in de kamer te tonen en zoomt dan in op een foto die op de vloer ligt. Op de zwart-witfoto zien we de familie van Deneuve, de camera glijdt langs de gezichten van de familieleden en stopt even bij het gezicht van een blond meisje, dat in een hoek staat te staren en er een beetje krankzinnig uit ziet. Dan is de film afgelopen. We denken na over de foto en over wat haar bezield moet hebben. We kunnen het niet uitleggen maar begrijpen het wel.
Ik zag deze film ongeveer een jaar geleden in het huis van een vriend die doorgedraaid was. De bank waar ik op zat was bezaaid met de haren van een Duitse herder, die maar niet ophield met in mijn kruis te snuffelen. Op het bureau van die vriend stond een aquarium met een leguaan erin die met zijn staart tegen de plastic zijkanten tikte, elke keer als Catherine Deneuve een man vermoordde. De kamer zelf rook naar een dode muis, die aan het wegrotten was onder de vloer.
Toen ik het huis verliet om sigaretten te kopen en gewoon even uit het huis weg te zijn, werd ik overvallen door een gevoel van walging en afschuw. Alle mensen buiten zagen er ziek en stom uit, de straten waren gevaarlijk en de huizen zagen eruit als doodskisten die niet goed dicht gespijkerd waren. Ik had me nog nooit zo lang vervreemd en claustrofobisch gevoeld en zo vervuld van afschuw. Om mezelf uit deze verstikking te bevrijden besloot ik een film te maken die deze gevoelens zouden beschrijven. Ik besloot dat de film moest gaan over een vreemd en uitzinnig meisje met helblonde haren. Niet zozeer het verhaal over dat meisje zou centraal staan, alswel de momenten waarop ze zich eenzaam zou voelen en zonder enige waarschuwing overvallen zou worden door een verstikkende sfeer die de rationaliteit te boven gaat. De werkelijkheid zou opgeslokt worden door een vorm van paranoia, een ongecontroleerde walging zou haar langzaam van het leven wegleiden.
Ik besloot drie korte films te maken die zich zouden richten op de protagonist en twee ondersteunende personages naast haar. De interactie tussen de drie personages zou een bepaalde spanning creëren die aan het einde van elke film zou eindigen in een brute moord. De personages zouden van rol verwisselen, wie in de ene film de moordenaar was, zou slachtoffer worden in de andere film en de getuige in de derde, en vice versa. Op die manier zouden de drie korte films fungeren als drie lagen in een film zonder plot.
Ik probeerde me de gebeurtenissen en objecten te herinneren die het meeste indruk op me hadden gemaakt in de originele film en besloot dat deze zouden worden verbeeld in de drie korte films. Ik besloot om de films in een galerie te tonen zodat ik in staat zou zijn om dat verschrikkelijke gevoel over te brengen op de toeschouwer. Geweldig!, dacht ik, de verachtelijke toeschouwer zou op zoek gaan naar de echte plot, maar het verhaal zou hem in de val lokken en om de drie verhalen heen laveren als een dronken clown die de regendruppels weet te ontwijken. Mijn verbeelding sloeg volledig op hol. Ik stelde me de jonge student voor, de assertieve curator en de lachende verzamelaar die de galerie aarzelend zouden betreden en angstig en vol afschuw langs de films zouden lopen.
Het maakte me blij en vervulde me met een boosaardig genoegen, de walging zou zich als een dikke mist over de galerie verspreiden. Uit de boxen zou een ijzingwekkend geschreeuw te horen zijn en er zouden beelden van bloed en dood geprojecteerd worden. Geweldig! Ik genoot met mijn hele ziel en zaligheid: de misselijkheid zou door de galerie heen schieten als een gevechtsvliegtuig, klaar om toe te slaan en elke gedachte of redelijkheid zou verstomd zijn, als in een geruïneerde en plat gebombardeerde stad. Ik schreef drie scripts, vond drie acteurs en nam de film in drie dagen op. De scripts waren wel naar tevredenheid –er was het verhaal en de plot was niet overtuigend – maar de gebeurtenissen waren absoluut uitgesproken en eigenzinnig. In één film neemt de protagonist zonder noemenswaardige reden angstig en ontzet de telefoon op, in een andere film wordt de telefoon er boos uitgetrokken door een van de andere personages en in de derde film wordt de telefoon het moordwapen.
De acteurs, vrienden van mij, werkten goed mee: de ene dag werd de toeschouwer het slachtoffer, de tweede dag werd het slachtoffer de moordenaar en de derde dag werd de moordenaar weer de toeschouwer. De symmetrie ervan was perfect. Een aantal dagen na de opnamen begon ik met de montage van het filmmateriaal. Ik liet steeds opnieuw de opnamen voorbij komen waarin de protagonist haar ijzige kreten slaakt en vond daarin een duivels genoegen. Ik voegde aan de stille, opwindende momenten langzame pianomuziek toe, bestaande uit één noot met verschillende tussenpozen gespeeld, maakte de muziek zachter op de stille momenten en harder tijdens de dreigende passages.
Het enige wat me uiteindelijk nog restte was om de drie films te gaan bekijken, helaas. Ik bekeek ze eenmaal, toen nog een keer en zelfs een derde keer en telkens zag ik een nieuw detail dat ontbrak, een idee dat ik gemist had, een aspect dat niet uit de verf was gekomen. Het bedoelde afgrijzen werkte in de praktijk uit als een slechte grap. Triest moest ik constateren dat die walgelijke toeschouwers even arrogant als anders de galerie zouden verlaten, zonder een schrammetje opgelopen te hebben, zonder angst of zorgen. Ze zouden de draak met me steken. De leeghoofdige studenten zouden het in hun notitieboekjes beschrijven als ‘een pastiche van horrorfilms’. De droge critici zouden het beschrijven als ‘een video die verwijst naar de cinematografie als genre’ en de oppervlakkige verzamelaars zouden met plezier de galerie binnen komen wandelen om het over ‘de tentoonstelling’ te hebben. Zonder walging, misselijkheid of angst zouden de toeschouwers zich weer wenden tot hun kleine sushi-hapje met sojasaus en wasabi, alsof er niets gebeurd was. Dood en verderf zouden een terloops gespreksonderwerp worden, dood en afschuw een leuk artikeltje.
Het huis van mijn vriend stond als altijd op dezelfde plek, in dezelfde wijk – een huis opgebouwd uit kleine, rode stenen in een buurt waar alle huizen kleine, rode stenen hebben. Om de huizen toch van elkaar te onderscheiden en een beetje kleur te geven aan de aftandse en afgeleefde buurt, besloten de bewoners om hun ramen te versieren met kleine, kleurige bloemen, wat het geheel er echter alleen maar meer aftands op maakte. Ik haatte de plek, ik haatte de straten, de gebouwen en de smalle stoep. Ik klopte drie keer op de deur. Ik hoorde voetstappen, het was mijn vriend, ik hoorde hem tegen iemand praten, het was zijn misselijkmakende vriendin. Ik hoorde hem zeggen dat ik het was, de gek. Ik hoorde dat zijn vriendin zei dat hij de deur voor me open moest doen. Het slot rammelde en de deur ging open. Mijn idiote vriend was tien centimeter kleiner dan ik – ik verafschuwde zijn lengte. Hij maakte een toenadering om me drie keer op de wang te zoenen, maar ik kon de geur van zijn deodorant niet verdragen en wendde me van hem af met een vreselijk misselijk gevoel in mijn maag. Angstig trok hij zich terug en vroeg me binnen te komen.
Ik vertelde mijn vriend dat ik de film van Polanski nog eens wou bekijken, hij wees simpelweg naar de plank waarop alle video’s stonden en zei: ‘ga je gang’. Hij ging naar de keuken. Zijn vieze vriendin deed geen moeite me te groeten. Nou ja, des te beter, zij was twintig centimeter kleiner dan ik en daarom verachtte ik haar nog meer. Ik liep naar de plank, waar twintig centimeter video keurig op een rij stond, (kleinzielige bourgeoisie!) en probeerde de film te vinden, maar dat lukte niet. Ik riep mijn vriend en ging ondertussen door met het checken van de titels. De stank van de dode muis die onder de vloer lag te rotten kwam plotseling opzetten, maakte me duizelig en deed mijn maag omdraaien. Het voelde alsof mijn hele lichaam aan het rotten was, van binnen bezaaid met duizenden dode muizen.
Ik keerde mijn hoofd om en vroeg me een moment af of ik het me niet verbeeldde, maar de hele woonkamer was opgebouwd uit kleine, lelijke muizen die op hopen lagen te rotten, de een bovenop de ander, als in een massagraf, of een martelkamer. Ik keek naar het bureau om te zien of ik de arme leguaan kon vinden, maar er was geen aquarium meer te vinden en een afschuwelijke stank drong mijn neusgaten binnen en stroomde mijn bloedvaten in. De stank van de dood. Ik riep mijn vriend nog een keer. Maar hij gaf geen antwoord, dus ik snelde naar de keuken. In de keuken stonk het nog erger. Op het fornuis renden tientallen muizen rond, knagend aan de rotte voedselresten en de ontbindende lichamen van andere muizen. Ik liep de keuken uit en sloot de deur. Ik kon de deur niet op slot doen, want vanwege de stress had ik de deur een paar keer dicht gesmeten en het handvat gebroken.
De muren kwamen op me af en plotseling wist ik waar mijn vriend was. Ik wilde niet gaan kijken want ik wist dat het een afschuwelijk gezicht zou zijn, ik zou er totaal kapot aan gaan. Ik stond voor de spiegel en keek naar mezelf – maar de spiegel was geen spiegel meer maar een afbeelding en in die afbeelding zag ik de kamer. Ik zag het dressoir achter me en de bank en ik zag de vieze haren van de Duitse herder op de grond, maar ik zag mezelf niet. Mijn dode vriend lag te bloeden in de badkuip, badend in zijn eigen bloed. Ik zag de muren kraken en breken en dichterbij komen. Ik hoorde vliegtuigen boven mijn hoofd cirkelen, over het plafond, door de lucht, de meubels sloten elke mogelijke toegang tot de kamer af, maar ik kon mezelf niet zien. En in alle hoeken van de kamer lagen de haren van de hond, de dode muizen onder de vloer, de levende muizen die tussen mijn voeten renden, alles balde samen tot een gevoel, alles wat ik deed, alles wat ik ooit beleefd had, alles wat ik gezien had, geschreven had, de drie korte films, zelfs deze tekst, alles kon worden samengevat met één woord, ik was niet mezelf maar een misselijkmakend pretentieus gevoel en ik, zonder enige verdere discussie, artikel of kritiek, zonder uitleg of reden, ik was niets dan walging.
Keren Cytter heeft een solo bij Artis, Den Bosch, van 15 oktober t/m 15 november
Keren Cytter