metropolis m

Wat terroristen winnen, verliezen de romanschrijvers
Don DeLillo’s White Noise

In de reeks over ‘favoriete theorie’ dit keer een roman. White Noise van Don DeLillo is niet zomaar een boek, maar een filosofisch getoonzette studie naar de gevolgen van de mediamaatschappij.

Professor Jack Gladney woont met zijn vijfde vrouw Babette en vier kinderen uit verschillende huwelijken in een typisch Amerikaanse middelgrote stad. Zijn vakgebied is de studie naar Hitler, een tak van wetenschap die beperkt is en eigenlijk voor niemand van nut. Het gezin Gladney heeft nauwelijks zorgen, gaat zijn gang en geeft zich over aan de verlokkingen van een blij consumentenbestaan. De materiële geneugten verbergen de broeierige angst voor de dood, die Jack en Babette voelen. Als de wijk waarin ze wonen vanwege een ongeval moet worden geëvacueerd, manifesteert deze angst zich opeens als een reële bedreiging.

Toen Don DeLillo’s roman White Noise in 1984 verscheen, lag het grote ongeluk in de kernreactor Three Mile Island bij Harrisburg (Pennsylvania) vijf jaar achter ons. Het ongeluk bij Tsjernobyl volgde kort daarop. De twee incidenten toonden de Amerikanen en de rest van de wereld een voorbode van de onpeilbare diepten van de techniek die onbeheersbaar zijn gang lijkt te gaan. Het leidde in die jaren tot een nauwelijks nog voor te stellen apocalyptische stemming, waaraan de wapenwedloop ook nog bijdroeg – SS20’s, Pershings en kruisraketten waren op elkaar gericht. De zekerheden van ‘een veilige wereld’ werden ontmaskerd als loze retoriek. Om zijn schets van de postmoderne mens en diens noden te karakteriseren, verwijst Don DeLillo indirect naar Harrisburg. In White Noise laat een ongeluk met giftige chemicaliën het gebrek aan veiligheid zien. De mensen rondom professor Jack (en uiteindelijk ook hijzelf) verliezen hun gevoel van veiligheid. Een ramp is nabij.

Insert commercial here!

White Noise is een indrukwekkende beschouwing van de Amerikaanse ziel, zonder haar belachelijk te maken. Daarnaast vertelt DeLillo op ironische en charmante wijze over idylles die langzamerhand teloorgaan, over streberige, ontevreden en daarom moeilijke kinderen, en over neurotische en hypochondrische angsttoestanden in de westerse, gemediatiseerde wereld. Het boek wijdt zich ook aan echte kwesties en staat bol van de verstandige beschrijvingen van mediatheoretische fenomenen die vaak heel onschuldig beginnen, maar vervolgens blijken te berusten op gezichtsbedrog of een verstoring van de waarneming.

Gladneys collega Murray Jay Siskind verzorgt een college over auto-ongelukken. De dialogen tussen Jack en Murray zijn een spoedcursus mediatheorie die permanent gevoed wordt door opmerkingen van Heinrich, de oudste zoon van Jack. Het thema is de vraag welke consequenties de wereldwijde zegetocht van technologie, meer precies de computertechnologie, heeft met betrekking tot mensen en de geesteswetenschappen – die goede ouwe, maar niet meer zo goed functio-nerende discipline die tegenwoordig meestal onder de vlag van de culturele studies vaart, en liever nog op zou willen gaan in een overkoepelende mediatheorie. De erkenning van een puur mentaal geconstrueerde en mediaal gedeconstrueerde wereld is de kwintessens van dit boek. Murray is de drijvende kracht, die er ten slotte in slaagt Jack Gladney er filosofisch van te overtuigen een moord te plegen. Het is niet de enige moord in dit boek: ook de nieuwe media komen hier aan hun einde. 1.

Overal in het boek zijn er parallellen met de films van David Cronenberg en David Lynch. Een Amerikaanse paranoia en mediatrauma zijn de hoofdmotieven in de roman. Het is om deze reden geen toeval dat een van de belangrijkste films van de afgelopen jaren, Johan Grimonprez’ Dial H-I-S-T-O-R-Y (1997) passages uit White Noise gebruikt. Er zijn ook overeenkomsten met uitgangspunten van bijvoorbeeld Marshall McLuhan, Paul Virilio, Vilém Flusser, Jacques Derrida en Jean Baudrillard, of het nu gaat om het idee dat televisie de wereld in een uniek ongeval heeft veranderd, of om het idee dat communicatie in iedere cultuur en ieder medium alleen maar een nieuwe verhouding tot de dood oproept. En ook dat de media ons geen zekerheid meer bieden, en dat de wereld zoals ze in de massamedia verschijnt, ook werkelijk zo is. ‘Alles wat we weten, weten we door de media’, schreef de Duitse mediatheoreticus Niklas Luhmann, waarmee Jack Gladney onvoorwaardelijk instemt, terwijl zijn zoon Heinrich hem tegenspreekt.

Heel mooi zijn de passages waarin de familie over mediale symptomen filosofeert of ze die werkelijk, dat wil zeggen fysiek, ervaart. Als de radio waarschuwt voor de lichamelijke gevolgen van een giframp, te beginnen met zwetende handpalmen, krijgt een dochter daar direct last van. Als de radio over misselijkheid rept, wordt zij onwel. Is een symptoom een teken of een ding? Dat zijn de koppelingen waarvoor de pedagogen ons altijd gewaarschuwd hebben, maar die door de simulatietheses van Baudrillard zowel in theorie als in praktijk, volledig open liggen.

Is televisie zonder Hitler ondenkbaar?

Op de dag van de apocalyps op 11 september 2001, toen de fabel werkelijkheid werd en de televisie haar onheilspellende kracht in alle heerlijkheid prees, werden ook DeLillo’s White Noise (samen met diens ook zeer lezenswaardige Mao II) en natuurlijk Johan Grimonprez’ Dial H-I-S-T-O-R-Y enorm relevant voor het debat rondom de verwevenheid van terrorisme en (mediale) openbaarheid. De populaire omwerking van de apocalypse (wat overigens letterlijk onthulling betekent) bepaalt ook het einde van White Noise, dat hier natuurlijk niet wordt verklapt. Apocalypsen zijn vertellingen over het strafgericht van God in een door God verlaten wereld. Ze worden verteld door christenen, moslims en christelijke sektes en vormen de basis van de (geglobaliseerde) Hollywood rampenfilm, die bijna zwelgt in de vernietiging. Televisie was de koerier die de oorlogsboodschap bracht. Een boodschap van een subject- en tekstloze oorlog. De op beeld gebaseerde massamedia zijn niet anders dan de beste bondgenoot van terreur.

De beelden die we zagen, zeggen schijnbaar alles, maar ze verklaren niets. ‘De eerste grote catastrofe van het wereldwijde kapitalisme in het nieuwe millennium prent zich direct in de ziel als het beeld van ons onderbewustzijn, dat werkelijk is geworden als een profetie die eindelijk waarheid wordt’, schreef Georg Seeßlen twee dagenna de WTC-aanslag in Die Tageszeitung. Televisiebeelden zuigen de toeschouwer in een eindeloze loop van authenticiteit, actualiteit en fictionaliteit, een soort Lacaniaanse Möbiusband. In zijn essay ‘Welkom in de woestijn van de realiteit’ (Die Zeit, 20 september 2001) denkt Slavoj Žižek precies daarover na en vergelijkt 9.11 met de ondergang van de Titanic aan het begin van de twintigste eeuw. In beide gevallen was de schok die de gebeurtenis veroorzaakte lang voorafgegaan door ideologische fantasievoorstellingen daarvan. De vooruitgang had zijn tegenbeeld, de storing, de ramp, al voortgebracht.2 De spiraal van de aandachtseconomie is versterkt door de toenemende concurrentie van media en de bijna onwaarschijnlijke versnelling van de communicatie. Terreur en massamedia (en de esthetische avant-garde) vormen volgens Florian Rötzer een koppel dat zichzelf in evenwicht houdt, en terroristen zijn, zoals Laurie Anderson in haar Stories from the Nerve Bible, met verwijzing naar DeLillo opmerkt, de laatste avant-gardisten: zij zijn de laatsten die de mensen nog kunnen verrassen.

White Noise refereert niet alleen aan de Amerikaanse consumptie, de dagelijkse paranoia en de macht van de media. Het verwijst niet naar theorieën over dood, communicatie- en complottheorieën, maar brengt ook op een indringende manier een beeld tot stand van beide uiteinden van het informatiespectrum: van de kwalitatieve filtering van een oneindige hoeveelheid informatie tot aan entropie en de overbodigheid van pure informatie, hoe die er ook uitziet in een fascinerend informatienetwerk. Dit boek is een mediatheoretische bedreiging omdat het zo onschuldig is, het is ten slotte slechts een roman. Je hoeft het alleen maar te lezen. Maar het laat je niet meer los.

De tussenkopjes zijn citaten uit White Noise.

Don DeLillo, White Noise, Viking Penguin, New York, 1984 (Nederlandse vertaling: Witte Ruis).

Meer over Don DeLillo: http://perival.com/delillo/delillo.html

1. Vergelijk ook het essay van Uwe Jochem, ‘Kritik der Neuen Medien’, Fink Verlag, München 2003, dat op deze tegenstelling is gebaseerd.

2. Zie ook de tentoonstelling en catalogus Unknown Quantity, Fondation Cartier, 29 november 2002 – 30 maart 2003.

Gregor Jansen

Recente artikelen