Werkplaats Typografie
Huiselijk en professioneel; Werkplaats Typografie is verreweg de kleinste postacademische opleiding van het land, maar ook een van de eigenzinnigste.
Toen ik van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam van de Werkplaats Typografie hoorde, was mijn eerste reactie: waarom nu? De Werkplaats bestaat nog maar vijf jaar; het is een kleine school die iets probeert wat niet helemaal nieuw is, maar die wel gebaseerd is op een pioniersgeest. Rechtvaardigt dat een tentoonstelling in het Stedelijk?Het lijkt verontrustend uit de maat te lopen met het over het algemeen rustige tempo van de Nederlandse kunst en zou daarom kunnen suggereren dat de Werkplaats één grote, zelfbewuste promotor van haar eigen betekenis is. Dat is allerminst waar: de Werkplaats heeft elke dag weer moeite om zichzelf uit bed te sleuren, laat staan een beslissing te nemen over wat ze aan moet. Er worden maar weinig serieuze pogingen ondernomen om het publiek te bereiken, en studenten raken er nog steeds verzeild door middel van toevallige ontmoetingen of gesprekken, of door vrienden van vrienden.
Wanneer iemand mij vraagt naar die eerste jaren op de Werkplaats, antwoord ik meestal dat haar vooruitgang het best te vergelijken is met de toenemende verbetering van de koffiezetapparaten. Deze analogie is volgens mij niet alleen toepasselijk omdat ze de mate van groei weergeeft, maar meer nog door mijn associaties van koffie met woorden als ‘relaxed’ en ‘gespannen’, met ochtendkoppijn door een tekort aan cafeïne en met – het belangrijkst – de keuken als spiritueel centrum. Toen ik voor het eerst op bezoek kwam in het atelier van Karel Martens, stond de standaard eenpersoons Krupsmachine te pruttelen op de vloer. En in de negen maanden daarna, tot het begin van het eerste echte schooljaar, stond het op het aanrecht. Behalve Karel en Wigger waren Patrick en ik de enige aanwezigen op dat moment, met als voortdurende belofte de komst van ‘twee Zwitserse meisjes’. En ja hoor: in de lente verschenen Batia en Christine. Toen het eerste schooljaar begon, schaften we een halfgeautomatiseerde tweepersoons espressomachine aan. Weer een jaar later, als gevolg van wat de verplichte woensdagochtendvergadering over het huishouden zou worden, werd een volledige geautomatiseerd en (cruciaal!) zelfreinigend koffiezetapparaat bovenop de koelkast gezet. Vervolgens richtte we onze aandacht meer op de kleine details: bonen van de goedkope plaatselijke supermarkt, kostbare Italiaanse delicatessen, in grote hoeveelheden geïmporteerd van de directe bron, et cetera.
Het maken van dit soort analogieën met koffie kan misschien afleiden van de meer serieuze doelstellingen van de Werkplaats, maar dat is niet het geval. Ik denk dat het werk voor zichzelf spreekt, of dat in ieder geval zou moeten doen. Het beschrijven van de gang van zaken op deze manier is honderd keer nauwkeuriger dan die ‘public relations pitches’ waar de Werkplaats zich zo mee bezighield in het beginstadium. En dit is meteen mijn grootste punt van kritiek, op de aardigste manier gezegd. Op een bepaald moment raakte de school steeds meer geïnteresseerd in het opstellen van lijsten van ‘belangrijke’ cliënten en het organiseren van halfbakken publieke evenementen. Dit plotselinge nieuwe zelfbewustzijn resulteerde in het controleren van de kwaliteit en het onderdrukken van vergissingen (‘slecht werk’), want die zouden haar imago kunnen aantasten. Maar vergissingen zijn toch fundamenteel voor een ontwerpopleiding? Ze zouden juist aangemoedigd moeten worden. Die acties voelden dus volkomen misplaatst.
De misvattingen over de Werkplaats hebben minder te maken met haar cliënten dan met de onduidelijke definitie van het woord ‘typografie’, dat in Nederland vaak synoniem is met het ontwerpen van lettertypes. Al heeft de Werkplaats overduidelijk interesse in lettertypes, het is in de basis veeleer bezig met hun configuratie (en in het algemeen hun relatie tot beelden) dan met hun individuele vorm. Daarom zou de eenvoudige en meer begrijpelijke term ‘grafisch ontwerp’ eigenlijk beter zijn – maar de naam ‘Werkplaats Grafisch Ontwerpen’ klinkt weer niet zo goed. Iemand kwam ooit bij mij op bezoek met de vraag of hij de Werkplaats zou kunnen benaderen om een typevoorbeeld te ontwerpen voor zijn nieuwe lettertype. Hij was bang dat hij keihard uitgelachen zou worden als hij het lef had om de Werkplaats iets anders voor te stellen dat haar vaste recept van Monotype Janson, Monotype Grotesque of Neuzeit Grotesk. En hij meende het ook nog. Dit is het soort beeld van de Werkplaats waar ze zich wel eens wat meer zorgen over zou mogen maken.
Het debat dat ik me herinner als het meest direct gerelateerde aan ontwerpen, ging over ‘handtassen’. Wigger gebruikte deze term op een spottende, negatieve manier om een bepaalde benadering van typografie te beschrijven. Ik vroeg hem dat uit te leggen en hij schreef: ‘Het zijn boekontwerpen waarbij de formele eigenschappen zo zelfingenomen zijn dat ze niets meer te maken hebben met het onderwerp van het boek’. Dit is nog maar een van de wel honderd typische Werkplaats epigrammen, maar in dit geval weerklonk het nog wekenlang tijdens de lunches – en wel omdat het ging over een door de Werkplaats gemaakt boek in plaats van over iets van daarbuiten (waarmee meestal Amsterdam werd bedoeld). Het beklaagde object was Zicht op Kwaliteit, een uitgebreid jaarverslag over het Nederlands kunstonderwijs. De hoofdtekst en verschillende bijlagen (in een sober Times New Roman) werden zo nu en dan onderbroken door een enorme inventariseringslijst van alle Nederlandse kunststudenten van dat jaar. Deze lijst (in een piepkleine bold Neuzeit) was in het zwart gedrukt op een wit velletje met een gele achterkant, dubbelgevouwen en met regelmatige intervallen tussen de tekstpagina’s gevoegd. Het papier was opvallend dun en de tekstpagina’s waren gedrukt op uncoated en de lijsten op coated papier, waardoor het tegelijkertijd heel luxueus en heel trashy was. De omslag, tot slot, was een soort ingewikkeld opvouwding, deels bedoeld om de inhoudsopgave te onthullen, deels om de inleiding te verbergen. Kortom: het totaal was over de gehele linie inventief, en gemaakt met minimale, goedkope middelen. Wiggers kritiek was dat het zo overduidelijk die ingenieusheid wilde demonstreren dat het de gewone, bijna afgezaagde inhoud totaal overschaduwde – tot het punt van misleiding toe. Ik weet het nog niet zo zeker. De metafoor van de ‘handtas’ bevat een vreemde tegenspraak. Wigger gebruikt de accessoirestatus om te suggereren dat het gaat om overbodige decoratie, maar je zou het net zo goed als iets noodzakelijk kunnen beschouwen: waar laat je anders al je essentiële voorwerpen (sleutels, geld, paspoort, mobieltje)? Materiaal moet je altijd kiezen, dus waarom dan niet met functionele eigenschappen? Uiteindelijk verdenk ik Wigger ervan dat zijn term in de kern een verkapte verwijzing naar vrouwelijkheid is.
Toen Karel in de lente van dit jaat besloot om met pensioen te gaan, was er geen noodplan op de Werkplaats. En omdat de opleiding grotendeels gebaseerd was op zijn bijzondere persoonlijkheid en geestdrift – kwaliteiten die moeilijk te vervangen zijn – was dat was reden voor bezorgheid. De uiteindelijke oplossing van dit probleem vertelt veel over Karels benadering, en daarmee over de Werkplaats in het algemeen. Tijdens een bezoek aan een ex-student in Amsterdam had Karel per ongeluk te veel euro’s in de parkeermeter gestopt. Liever dan dit geld als weggegooid te beschouwen, besloot hij na zijn afspraak nog even langs te gaan bij de studio van zijn twee vrienden Armand Mevis en Linda van Deursen. Linda moest die dag lesgeven, maar Armand was aanwezig. Terwijl hij vertelde over het laatste nieuws uit Arnhem, zijn beslissing om te vertrekken en de moeilijkheden om een opvolger te vinden, kwam het ineens in hem op dat Armand misschien een goede kandidaat zou zijn. Het gesprek werd verder gevoerd op de weg naar buiten, op de straat en op de twee barkrukken in het café. Aan het eind van de middag was de deal gesloten, gedoopt met een flesje Heineken, en was de toekomst van de Werkplaats weer zeker gesteld.
Ik wil, tot slot, nog graag hebben over een reisje dat ik een paar maanden geleden maakte met een andere school (de Rietveld Akademie). Doel van de reis was een bezoek aan drie jonge ontwerpstudio’s in Londen. Het is echt een totaal ander verhaal, maar het punt is dat elk aspect van de zeer verschillende karakters van deze studio’s – van het aantal mensen, de locatie, het soort gebouw, tot de manier waarop ze hun praktijk organiseren, archiveren en presenteren, en zelfs tot hun haardracht, kleding, accenten en maniertjes aan toe – dat dit alles er exact hetzelfde uitzag als hun werk. Ik probeer hiermee te suggereren dat de Werkplaats ook zo’n overvloed aan karakter heeft. Als er (in mijn stuk) al een lijn is te ontdekken, dan gaat die over deze tastbare geestdrift, de mogelijkheid om tijd door te brengen temidden van vruchtbare vergissingen en over menselijkheid, die de Werkplaats misschien nog niet ten volle weet te benutten, maar die het voor mij nog altijd vertegenwoordigt. Hopelijk blijft het een onbereikbaar doel, want onderweg zijn is vaak het beste deel.
Dit is een ingekorte versie van een tekst die eerder verscheen in de catalogus Werkplaats Typografie, Stedelijk Museum, Amsterdam 2002.
Stuart Bailey