Wil de echte cultuurmarxist opstaan? – KIRAC tegen zijn liefhebbers verdedigd
Als elke tijd zijn eigen kunstkritiek voortbrengt dan is die van KIRAC wel een van de meest toegemeten op het huidige discours. Volgens Thijs Lijster bieden de films een moralistische windvaan, die vrolijk meerdere kanten opdraait en er vooral op uit lijken te zijn aan te tonen hoe ziek het systeem is. Aan de hand van hun laatste film, die zich buigt over het Van Abbemuseum, gaat Thijs Lijster wat dieper in op de status van het links engagement in de Nederlandse kunstwereld.
De Nederlandse kunstkritiek wordt al een paar jaar onveilig gemaakt door KIRAC. Onder die naam, afkorting van Keeping It Real Art Critics, leveren kunstenaar Stefan Ruitenbeek en zijn partner archeologe Kate Sinha (soms bijgestaan door Tarik Sadouma) commentaar op de kunstwereld en met name al het gewauwel eromheen. In korte films die afwisselend grappig, flauw, scherp, plat en intelligent zijn, reflecteren ze in beeld op de psychologie en verborgen motieven van kunstprofessionals, of zoeken ze met hen de confrontatie op in musea en op kunstbeurzen – een soort John Berger meets Rutger Castricum. De films gaan over van alles en nog wat, maar een rode draad lijkt intussen de aversie tegen ‘politieke correctheid’ en het in hun ogen gratuite geneuzel over inclusiviteit en diversiteit, een aversie die nog eens aangewakkerd werd toen een uitnodiging van de Gerrit Rietveld Academie werd ingetrokken na klachten van studenten.
In hun jongste film, KIRAC #16: King Philip and the Pied Flycatcher, gaan ze de confrontatie aan met Charles Esche. Dat kon bijna niet uitblijven: Esche maakt in het Van Abbemuseum al jaren nadrukkelijk politiek gekleurde en programmatische tentoonstellingen. Dat maakt hem ogenschijnlijk tot het ideale doelwit van KIRAC. In King Philip wordt KIRAC door verzamelaar en Van Abbe-donateur Philip uitgenodigd voor een filmvertoning en debat met Esche tijdens een bijeenkomst van de sponsorsvereniging. Tijdens de bijeenkomst vertoont KIRAC fragmenten van een interview dat ze eerder met Esche opnamen, gevolgd door commentaar van Tarik, die Esche een ‘communist’ en ‘bolsjewiek’ noemt die niet begrijpt dat kunst om perceptie draait en van het museum een soort buurthuis wil maken. Na de film barst er een discussie los met Esche en de geldschieters over kunst en engagement, die vooral ongemakkelijk is en niet erg diepgaand Niettemin roept de film interessante vragen op over de status van links engagement in de Nederlandse kunstwereld.
Cultuurmarxisme
KIRAC zelf is helemaal niet zo eenvoudig op het politieke spectrum te plaatsen. Dat komt in de eerste plaats omdat hun films nooit helemaal mooi ‘rond’ zijn, waardoor je uiteindelijk met meer vragen dan antwoorden blijft zitten. Bovendien moeten we ook het performatieve element in hun films niet over het hoofd zien; de leden van KIRAC spelen een rol, en daarbij worden esthetische keuzes gemaakt. De galmende en ironisch aangezette voice-over, Ruitenbeek die in KIRAC #12 als een soort Olympia van Édouard Manet in bed ligt terwijl hij Bert Kreuks Art flipper bespreekt, Tarik als de ontregelende real-life twittertrol en Sinha als het serene orakel die alles van filosofische en psychologische duiding voorziet. Het is kunstkritiek als appropriatie- en interventiekunst.
Evenwel kregen hun films een warm onthaal op rechtse platforms als Geen Stijl en The Post Online (TPO hoofdredacteur Bert Brussen komt zelfs nog even voorbij in KIRAC #16 met een slechte Hans Teeuwenimitatie). Dat komt natuurlijk door de mediagenieke Sinha, die op Geen Stijl liefkozend ‘kunstmeisje Kate’ genoemd wordt, maar zeker ook door hun aanvallen op de ‘linkse kunstelite’. Helemaal ongevaarlijk is dat niet, want de vijanden van je vijanden zijn niet noodzakelijk je vrienden. Martin Koolhoven, die de première in De Balie inleidde, verraadde onbedoeld het geheim van KIRACs succes: wat is er leuker, voor iemand met weinig verstand van de kunstwereld, dan zijn vermoeden bevestigd zien dat het allemaal gelul is, dat iedereen corrupt is, en dat het een bende elkaar de hand boven het hoofd houdende salonsocialisten zijn?
Nu is de kritiek op kunst als ‘linkse hobby’ al zeker zo oud als de historische avant-garde, maar in de afgelopen jaren is ze in heftigheid toegenomen. De verwijten aan het adres van de ‘witte wijn sippende elite’ komen nu zelfs uit de mond van premier Mark Rutte (van wittewijnpartij VVD). Volgens Thierry Baudet is alle hedendaagse kunst links, net zoals de universiteiten en de media. De meest duistere variant van deze kritiek vinden we bij de critici van het ‘cultuurmarxisme’, een term die onderdeel is van een rechtse complottheorie die zijn oorsprong heeft in de antisemitische onderbuik van het internet, maar intussen salonfähig gemaakt is door meer mainstream rechtse opiniemakers. Volgens deze theorie zouden linkse intellectuelen als Theodor W. Adorno en Antonio Gramsci de culturele instituties hebben willen infiltreren, om vanuit daar het kapitalisme omver te werpen. Dit plan zou intussen gerealiseerd zijn, nu deze sectoren geheel geregeerd worden door links.
Ketel
Van Sigmund Freud kennen we de anekdote over de persoon die van zijn buurman het verwijt kreeg dat hij de aan hem uitgeleende ketel had beschadigd, en daarop antwoordde dat hij de ketel nooit geleend had, dat hij de ketel onbeschadigd had teruggebracht en dat bovendien de ketel al kapot was toen hij hem leende. Met eenzelfde ketel-logica kunnen we reageren op het verwijt van cultuurmarxisme in de Nederlandse kunstwereld, namelijk 1) dat er geen marxisten zijn, 2) dat ze volstrekt ongevaarlijk zijn en 3) dat de critici van het cultuurmarxisme de échte marxisten zijn.
Ten eerste valt het met het aantal marxisten in de Nederlandse culturele instituten nog wel mee (of tegen, naargelang je politieke voorkeur). De opvatting dat kunst amoreel en apolitiek moet zijn heeft hier een lange traditie; niet alleen kennen we het principe dat de politiek niet moet interveniëren van Johan Thorbecke, zelfs voor sociaaldemocraat Emanuel Boekman lag de waarde van kunst vooral in de esthetische ervaring, en lag de taak van de politiek er slechts in die toegankelijk te maken. Zo is de houding van KIRAC meer mainstream dan die van Esche; veruit de meeste Nederlandse musea programmeren keurige apolitieke tentoonstellingen. Er lopen in de sector misschien inderdaad relatief meer linksgeoriënteerde mensen rond, maar dat is niet zo heel vreemd. In de financiële sector zullen relatief meer VVD-stemmers rondlopen, terwijl er in de agrarische sector weer veel CDA’ers zijn; niemand die oproept om dat ‘kartel’ te doorbreken.
Voor zover er dan, ten tweede, al marxisten rondlopen in de culturele instituties, dan moet helaas gezegd worden dat ze er weinig van bakken. Terwijl immers de kritiek aan het adres van cultuurmarxisten aanzwelt, zien we tegelijkertijd een verrechtsing van het politieke landschap en publieke debat. We kunnen de complottheorie dan ook beter omdraaien: terwijl de reële invloed van links afneemt, vindt men een uitlaatklep of vluchthaven in intellectuele milieus, op universiteiten en binnen de kunstwereld. Dit is, nogmaals, niets nieuws: ook na de mislukte revoluties in de negentiende en twintigste eeuw, werd kunst als een vorm van Ersatz politiek beschouwd. Wel vreemd is de veronderstelling dat het vanuit daar als vanzelf tot een maatschappelijke omwenteling zou kunnen leiden. Dat is natuurlijk niet het geval, en je kan je ook afvragen of de kunstwereld daar überhaupt de geëigende plek voor is. Want zoals Mikkel Bolt Rasmussen schreef in After the Great Refusal. Essays on Contemporary Art, Its Contradictions and Difficulties (2018): ‘Hedendaagse kunst is niet meer alleen de research and development afdeling van het geavanceerde kapitalisme. In plaats daarvan is het een integraal onderdeel van een allesomvattende ervaringseconomie, en staat het op hetzelfde niveau als reclame, mode, muziek, televisie en games.’
Dit wordt even mooi als pijnlijk geïllustreerd door in KIRAC #16, waarin we zien hoe de geëngageerde curator Esche zijn kritische maatschappijvisie uitdraagt omringd door miljonairs die het stuk voor stuk hartgrondig met hem eens zijn. Uiteindelijk is dan ook niet Esche zelf het doelwit, maar eerder de spagaat van het systeem waarin hij opereert: terwijl de hedendaagse kunst de wereldvrede of zelfs de revolutie predikt, gedijt het in een kunstsysteem dat door het grootkapitaal gedragen wordt. Deze analyse lijkt op die van de Sloveense kunsthistorica Beti Žerovc, die in haar boek When Attitudes Become the Norm (2015) de kwaliteitseisen onderzocht die aan curatoren worden gesteld. Op basis van interviews met enkele star-curators (o.a. Esche) en de analyse van diverse curatorenopleidingen concludeert zij dat de hedendaagse curator enerzijds een netwerker en ondernemer moet zijn, die onderhandelt met verzamelaars, filantropen, hoogwaardigheidsbekleders, topkunstenaars en beleidsmakers. Tegelijk moet hij echter een dromer zijn die opkomt voor de zwakken en gemarginaliseerden, en die een revolutie wil ontketenen door de harten en hoofden van de mensen te veranderen. In de woorden van een van de curatoren: ‘Keep your feet planted firmly on the ground with your head up in the clouds at the same time’.
Er bestaat nogal een spanning tussen deze twee eisen. Dezelfde persoon die het ene moment nog, Slavoj Žižek en Gilles Deleuze citerend, het kapitalistisch systeem omver tracht werpen, zit het volgende moment te vergaderen met vertegenwoordigers van datzelfde grootkapitaal, of leidt ze rond tijdens een exclusieve preview. Dat laat KIRAC #16 treffend zien. Nog even los van de vraag of dit een vorm van hypocrisie of pragmatisme is, is het volgens Žerovc frappant dat er binnen de kunstwereld amper op deze spagaat gereflecteerd wordt, of op de institutionele en economische condities waaronder het sociaal engagement plaatsvindt. Als je de zogenaamde cultuurmarxist dus al een verwijt kan maken, dan is het eerder dat hij niet marxistisch genoeg is, dat hij zich – in marxistisch jargon – slechts richt op de bovenbouw, niet op de basis. De invloed van de zogenaamde cultuurmarxist wordt zwaar overschat. De marxisten ondermijnen niet ‘onze’ cultuur; ze slaan nog geen deuk in een pakje boter.
Ten derde is het ironisch dat de rechtse hekelaars van het ‘cultuurmarxisme’ in feite allemaal gramscianen zijn, in de zin dat ze culturele instituties beschouwen als een strijdperk om ‘hegemonie’, waarin zij nu de macht van de verondersteld linkse elite trachten over te nemen. Baudet zei het ooit tijdens een partijdag: ‘Alle culturele en maatschappelijke instituties in Nederland zijn in zeer hoge mate geïnfiltreerd door linkse activisten. Wij moeten, heel langzaam, achter al die bureautjes onze mensen zien te krijgen.’ Als je dergelijke regels leest, begin je je af te vragen wie hier nou eigenlijk de echte cultuurmarxist is.
Instituties
De kritiek van KIRAC is minder eendimensionaal dan dat, en gaat nog een stap verder. Wat in KIRAC #16 gebeurt zou men kunnen beschouwen als een ideologiekritiek van de ideologiekritiek: KIRAC ontmaskert de wijze waarop (en het systeem waarin) de geëngageerde kunstenaar of curator de mythe van de zuivere kunst ontmaskert. Voor de slechte verstaander (de reaguurders van Geen Stijl en TPO) mag dat lijken op het aloude verwijt van ‘links lullen, rechts zakken vullen’, maar volgens mij ligt het subtieler. In het interview benadrukt Esche hoe er in alle menselijke relaties sprake is van een transactie, waarop Ruitenbeek commentarieert: ‘Als je die transactie ontkent ben je pathetisch, OK. Maar wat als je het transactionele als de kern beschouwt; het op de voorgrond plaatst van het menselijke, of het artistieke?’ Daar lijkt uiteindelijk de kern te liggen van hun kritiek: dat met een dergelijke ideologiekritiek alle kunst platgeslagen wordt.
Daarmee lijkt KIRACs jongste film dus, hoe vreemd dat ook mag klinken, net zozeer een pleidooi voor de kunstinstitutie als een institutionele kritiek. Instituties zijn, zoals de Franse socioloog Luc Boltanski het verwoordde, bodiless beings, entiteiten zonder lichaam, die verondersteld worden de zaken vanuit een transhistorisch buitenstaandersperspectief te kunnen beschouwen. Natuurlijk is dat in de praktijk onmogelijk, want in die instituties huizen mensen van vlees en bloed, met een lichaam dat mannelijk, vrouwelijk, zwart of wit, enzovoorts is. Daarom kan institutionele kritiek heilzaam zijn, om instituties te corrigeren op een zekere mate van vooringenomenheid. Het wordt echter anders wanneer de institutie op zichzelf wordt bekritiseerd, wanneer ‘de wetenschap’ als geheel als links gezien wordt, of er gesproken wordt van ‘D66-rechters’ of een ‘nepparlement’. Ja, er bestaan belangen, ja er zijn machinaties, er is geld, er is corruptie, maar daarmee is het hele verhaal over de kunst niet verteld. Tegen een dergelijk sentiment lijkt KIRAC nu juist in het verweer te komen. ‘Waar komt toch het wantrouwen tegen kunst vandaan?’, vraagt Sinha zich af.
Dat wantrouwen is bij hun reagurende fans vermoedelijk echter groter dan bij Esche. De vraag blijft dan ook waar de kritiek van de institutionele kritiek ons brengt: terug bij de zuivere kunst, of in een zwart gat? Dat laatste lijkt nochtans het geval te zijn bij de rechtse platforms, die de kunstinstituties wantrouwen en hedendaagse kunst sowieso maar gelul vinden. Daartegenover lijken de KIRAC eerder het ‘dubbelkarakter’ van de kunst te verdedigen, om met Adorno te spreken: dat kunst én fait social is, én autonoom.
Ontslaat KIRACs artistieke spel met de kunstkritiek ze van verantwoordelijkheid, of van het innemen van een helder standpunt? Op z’n minst zetten ze aan tot denken, tot zelfreflectie, wat uiteindelijk toch het kenmerk is van goede kunst, en van goede kritiek. Ten aanzien van hun rechtse fans hanteert KIRAC misschien de strategie van Michael Corleone uit The Godfather II: ‘Keep your friends close but your enemies closer’, maar zoals gezegd is dat geen ongevaarlijke strategie. Cultuurmarxisme is een leuke term voor de boreale borreltafel, de kunstwereld helpen we er niet verder mee.
Thijs Lijster is cultuurfilosoof, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Antwerpen. Hij schreef onder andere de essaybundels De grote vlucht inwaarts en Kijken, proeven, denken (De Bezige Bij), en het pamflet Verenigt U! Arbeid in de 21ste eeuw (Prometheus)
Thijs Lijster