metropolis m

Zwarte pluimen in Brick Lane
Marisa Carnesky’s dubbelzinnige theater

Haar carrière als gothic stripper in Soho werd twee jaar geleden met veel ceremonieel vertoon beëindigd. Marisa Carnesky, het trotse lichaam vol tatoeages, ambieert sindsdien een leven op het snijvlak van kunst en cabaret. De diepte van de kunst lonkt, maar het platte spektakel van haar vorige bestaan is ze nog lang niet vergeten.

Marisa Carnesky’s werk ben ik voor het eerst tegengekomen tijdens de zonnewende van 2002 toen zij Carnesky’s Burlesque Ghost Box opvoerde, een soort Victoriaanse processie op de Brick Lane in Londen, compleet met glazen lijkwagen getrokken door zwarte paarden met zwarte pluimen en begeleid door koetsiers in begrafeniskleding. Carnesky zat opzichtig gekleed, onderuit hangend in de lijkkoets. Ze hield een speech die, als ik het me wel herinner, eindigde met de woorden: ‘ik hoop dat u uw geesten los kunt laten.’ Later sprak ik Carnesky over de performance. ‘Het was mijn begrafenis als stripper, de bezegeling van mijn ontslag uit de stripperindustrie. We stopten bij elke stripteaseclub op East End en legden daar een typisch stripperattribuut neer – bij de een een handschoen, bij de ander een string. De performance ging over alle dingen die mannen van je “wegnemen”, over hun blik, hun voyeurisme.’ Ik bespeurde in haar woorden een zekere weerzin over deze plekken, de mannen, dit werk. Maar bij deze laatste symbolische striptease zal er wellicht ook een zekere weemoed hebben meegespeeld.

Dit jaar is Carnesky’s Ghost Train op tournee in Groot-Brittannië, voordat hij naar Europa, Amerika en Australië gaat. ‘Ik heb er drie jaar aan gewerkt’, vertelt ze. ‘We bouwen een soort kermisparade op waar ook acrobaten, dansers, goochelaars, beeldend kunstenaars en videokunstenaars deel van uitmaken. Het zal donker zijn voordat het optreden begint. Het publiek wordt vervoerd in koetsen en er zullen tal van live performances zijn. Paul Kieve, die de goocheltrucs bij Harry Potter doet, is ook van de partij. In de show zitten ook vrouwen, goochelassistentes wier lichaam aan stukken worden gezaagd, waarna ze zichzelf weer bijeen moeten zien te rapen. Ik ben geïnteresseerd in de invloed van genderop mensen, op migratie, op de beweging van mensen.’

Het gaat Carnesky om de culturele en seksuele identiteit van mensen en om verhalen uit Oost-Europa en het Midden-Oosten. Het laatste werk dat ik van haar zag was tijdens een Halloween party in een hotel, waar Carnesky, wier lichaam volledig getatoeëerd is, naakt op bed lag en mensen uitnodigde om even naast haar bed te komen zitten, terwijl zij hun toekomst voorspelde. Wat me daarbij vooral aansprak was het feit dat wat onder de handen van iemand anders afschuwelijk zou zijn, of wat zelfs ongepast zou lijken, bij Carnesky grappig en serieus tegelijk is, licht en zwaar. Ook interessant is het gegeven dat haar naaktheid geen subversie of protest inhoudt. Ik denk eerlijk gezegd dat het er haar alleen om te doen is haar tatoeages te tonen, waarmee ze in feite ondanks haar naaktheid volledig gekleed was. Deze zelf gedragen huid is heel wat anders dan het naakte ‘zelf’ die ons in het tijdperk van de performances in de jaren zeventig werd opgediend. Net als dat het idee van performancekunst als iets waarin een performer niet acteert maar alleen maar is, door Carnesky volledig wordt omgedraaid. Vind een masker, luidt haar opdracht, dat is veel beter, veel echter. Het ‘zelf’ dat je besluit te presenteren, voelt uiteindelijk het meest als the real thing.

Burlesk theater

Het circus Carnesky is zo mogelijk nog interessanter dan haar vroegere werk, met name Ghost Train. De voorstelling staat in direct verband met haar verhalen over de joodse overtocht en diaspora, die door Carnesky in monologen worden verteld en oppervlakkig aangestipt in surreëel aandoende acties. Er moet een speciaal bindmiddel zijn om haar interesses in negentiende-eeuws populair entertainment, politiek, straattheater en spektakel bij elkaar te houden. Maar als we het recept ervan zouden kennen, zou onze fascinatie voor het werk ongetwijfeld minder zijn. Zelf doet ze nuchter verslag: ‘Vanaf 1993 ben ik bezig geweest met burleske striptease in een jaren dertig, veertig, vijftig stijl, naast mijn werk als gewone stripper in Soho. Destijds verplaatste striptease zich geleidelijk van de clubs in Soho naar hippe clubs en veranderde zo van karakter dat het niet smerig werd gevonden maar juist trendy werd. Ik ben onderdeel van die beweging.’ Carnesky werkt nog steeds in clubs. Of er een direct verband bestaat tussen haar werk voor het cabaret en haar kunst, durf ik niet te zeggen, maar ze suggereert zelf van wel. Wat we er precies mee aanmoeten weet ik niet, maar wanneer je met haar praat voel je een duidelijk doel, een mengsel van een sociale, persoonlijke en artistieke bezieling die indrukwekkend is.

Ze is lid van Duckie, een groep die alternatief artistiek cabaret maakt. In januari traden ze op in de Barbican in Londen met een show die Carnesky mee hielp samenstellen. De voorstelling heeft een Olivier Award en een Time Out Award gewonnen, wat iets aangeeft van de publieke waardering ervoor. Zelf was ik minder onder de indruk van deze voorstelling. Duckie bracht erotisch cabaret ontdaan van de erotiek. Op zichzelf sprak met dat wel aan – of het nu vanwege irritatie is of vanwege een ander motief – maar C’est Barbican, zoals de voorstelling heette, wist er niets voor in de plaats te stellen. Carnesky’s eigen werk vertrekt vanuit een heel ander uitgangspunt. Ik denk dat het met het seksuele te maken kan hebben, of het erotische, of hoe je het ook wilt noemen. Was het niet Merleau Ponty die zei: ‘Seksueel is, zo we willen, ons hele wezen. Seksualiteit, zegt men, is dramatisch omdat we ons hele persoonlijke leven eraan ophangen.’ Vervolgens vraagt hij zich af of dit wel zo is, en suggereert dat het lichaam misschien ‘de natuurlijke zelf is, een gegeven bestaan, met als resultaat dat we nooit weten of de krachten die ons dragen uit iets of onszelf komen – met het resultaat dat ze nooit helemaal van ons zijn.’ Misschien kan de sleutel voor wat Carnesky doet gevonden worden in deze dubbele ambiguïteit, vooral ten aanzien van het private en publieke karakter van seksualiteit, en ten aanzien van Merleau Ponty’s vraag: maakt natuur ons tot wie we zijn of doen we dat zelf en is dit eigenaardige identiteitsvraagstuk de reden waarom we ons zo richten op seksualiteit?

Deze theorie kan tevens uitkomst bieden bij het omgaan met een ander probleem in Carnesky’s werk, namelijk de splitsing tussen twee subjecten: de een die iets te maken heeft met seksualiteit en de ander die iets te maken heeft met de identiteit van verplaatste mensen, met migratie. In het verlengde van Merleau Ponty kun je de vraag stellen of geschiedenis, politiek en religie ons maken tot wat we zijn, of dat we dat zelf doen? Of allebei, natuurlijk.

Verscheidene critici van Ghost Train hebben moeite met het uitleggen waar Carnesky mee bezig is. Als uitweg wordt er veel aandacht wordt gegeven aan het feit dat Carnesky Paul Kieve heeft aangesteld als goochelaar. En toegegeven: ook ik vind interessant wat hij over goochelen zegt: ‘de methode is het minst belangrijk. Het is in die zin heel simpel: het werkt of het werkt niet.’ En verder: ‘wat Ghost Train is? Een plek van herinnering. Dat wat het zo bijzonder maakt is dat het niet zozeer gaat over afzonderlijke trucs, maar over de totaalervaring van het publiek.’ Carnesky’s werk is wat dat betreft heel helder. Ze spreekt over haar werk alsof het een mix is van kunst en entertainment, en van haar zelf als hybride persoonlijkheid: ‘Ik heb een Joodse achtergrond en ben bedekt met tatoeages. Die twee dingen gaan niet samen, maar bij mij wel. Dat was de aanleiding voor mij na te gaan denken over cultureel geheugen. Wat zijn de geesten in mijn leven en hoe beïnvloeden ze mij?’ De goochelaarassistent bood een perfecte metafoor: ‘de vrouw die in tweeën gezaagd wordt en ook weer in elkaar gezet wordt’. Symbool en rolmodel.

Data Ghost Train tour, zie:

David Lillington

Recente artikelen