Grenzen aan de groei Enkele kanttekeningen bij de groeicijfers van de musea
Het klinkt leuk, al die groeicijfers bij musea, maar als je wat verder kijkt moet je constateren dat het succes voor een groot deel op het conto te schrijven is van vier dode kunstenaars die iedereen al door en door kent.
De Club best scorende kunstmusea in Nederland telt volgens onze telling 13 leden. Volgens de Museumvereniging zijn er in totaal 93 kunstmusea in Nederland (onderzoek 2014). Bij de Club van 200.000 kunnen we dus spreken van de Champions League onder de musea.
En bij de Champions League hoort een Champions League-effect: de grote musea worden rijker en de kleine armer. Want de grote krijgen makkelijker subsidie en sponsoren, hun tentoonstellingen zijn groter en trekken daardoor als vanzelf meer publiek. Benno Tempel van het Gemeentemuseum Den Haag zei het zelf bij de NOS: het is voor een groot museum nu eenmaal gemakkelijker om een Picasso te krijgen dan voor een kleiner museum, dat in ruil voor zo’n bruikleen geen collectie Mondriaans in de aanbieding heeft.
Bij een Champions League hoort een Champions League-effect: de grote musea worden rijker en de kleine worden armer
In totaal trokken de kunstmusea in 2015 ongeveer 12.500.000 bezoekers. Daarvan gingen 8.500.000 naar de 13 musea uit de Club van 200.000. De 80 overige kunstmusea verdeelden onder elkaar de rest: een kleine 4.000.000 bezoekers
Waar de Club grootste musea gemiddeld 600.000 bezoekers per museum trekken, zit de rest dus gemiddeld ruim een factor tien lager, op 50.000 bezoekers. Musea die het met minder bezoek moeten doen kunnen hun bezoekershongerige gemeenteraden vertellen dat ze toch bovengemiddeld scoren, wanneer ze boven de 50.000 uitkomen – dit is buiten de top 13 gerekend want het overall gemiddelde onder de kunstmusea inclusief de grote broers levert een gemiddelde op van 150.000 bezoekers. Alle soorten musea (kunst, historisch, wetenschappelijk) bij elkaar opgeteld trekken overigens gemiddeld 62.000 bezoekers op een totaal van zo’n 26 miljoen (onderzoek Museumvereniging).
Al die cijfers komen in een ander daglicht te staan als je de blockbusters ervan aftrekt. Als je cijfers en namen combineert kun je stellen dat de megascore van 2015 afhankelijk is van maar een paar kunstenaars die we allemaal kennen. Vier krasse knarren die ondanks het feit dat ze allemaal allang dood zijn onverminderd op massale aandacht mogen rekenen: Rembrandt, Matisse, Van Gogh en Rothko.
Zonder de bijdrage van deze publiekskanonnen zou de superscore van de Club van 200.000 zomaar een miljoen of twee of drie lager uitkomen.
MEER KANTTEKENINGEN BIJ DATA IN DE KUNST IN METROPOLIS M NR 6-2015 ANTI.DATA.. NU IN DE WINKEL. OF BESTEL: [email protected] (€9,95 incl verzenden)
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M