Birgit Donker met de kinderjury van de IMC Weekendschool bij verkiezing van hun winnaar van de Prix de Rome 2017, Katarina Zdjelar (rechts), foto: Bas Czerwinski
De bloggende directeur – bij het afscheid van Birgit Donker
Birgit Donker neemt afscheid van het Mondriaan Fonds na een periode die voor de kunstwereld uiterst hectisch is geweest. Haar directoraat was er een dat als gevolg van de bezuinigingen van het kabinet Rutte I in het teken stond van grote ombuigingen, bij het fonds en zeker bij de instellingen die van het fonds afhankelijk zijn. Profiel van een ‘burgemeester in oorlogstijd’.
Er zijn niet veel bloggende directeurs. Om niet te zeggen dat ik er in de kunstwereld maar een ken: Birgit Donker. Afgelopen zesenhalf jaar was zij directeur van het Mondriaan Fonds en schreef ze elke paar weken een blog. Op 1 november nam ze afscheid van het fonds om directeur te worden van het Nederlands Fotomuseum. Vandaag is haar afscheidsreceptie en kan iedereen die dat wil haar nog even gedag zeggen.
Het is in deze digitale tijd wel opmerkelijk dat er bij mijn weten maar een directeur de moeite neemt in een regelmatig verschijnende blog publiekelijk verantwoording af te leggen voor het beleid. Het tekent de journalist Donker dat ze vond dat ze dat moest doen, uit liefde voor het schrijven, maar ook omdat ze als oud-hoofdredacteur weet dat publiekelijk verantwoording afleggen deel van je taak is. De lezer, c.q. het publiek, eist die transparantie – het hoofdredactionele commentaar is wat dat betreft de proto-blog uit het papieren tijdperk.
Er was nog een reden om te bloggen. Donker werd directeur van een organisatie die, destijds ontstaan door een fusie van het Fonds BKVB en de Mondriaan Stichting, zich zes jaar geleden moest heruitvinden en met haar haar publiek. Er viel wel wat uit te leggen over wat zich daar voltrok. Temeer omdat de kunstwereld net pootje was gelicht door Halbe Zijlstra met een bezuiniging van 200 miljoen en bezig met opstaan, al hinkend terwijl iedereen pijnlijk voelde aan de bont en blauw geschopte schenen. Ook het Fonds moest een derde van het budget inleveren, wat de baan die Donker net had geaccepteerd in de kunstwereld zelf een heel verkeerd imago gaf; zij werd volgens sommigen de beul van Zijlstra, die al die mank getrapte kunstinstellingen en kunstenaars nog eens een trap na moest gaan verkopen.
Al in haar eerste blog wist Donker op de haar kenmerkende positieve wijze wat vonnissen te vellen. Zoals daar was het meerjarige startstipendium, dat werd omgezet in eenjarige Werkbijdrage Jong Talent. Meer ombuigingen zouden spoedig volgen. Belangrijk puntje in die eerste blog is haar constatering hoe belangrijk zichtbaarheid was bij het voorkomen van een volgende bezuinigingsronde in de kunstwereld. Donker had een missie, werd hier al duidelijk: nieuwe rampspoed tegengaan in een weerbarstig politiek klimaat.
Burgemeester in oorlogstijd, je moet het maar willen zijn. Ik heb wel met bewondering gekeken naar de manier waarop ze, als outsider, op dit slagveld haar toon zocht en vond, onophoudelijk rondtrekkend door de puinhopen van Zijlstra, en opbeurend sprak terwijl ze hier en daar haar ankers uitgooide. Er was ook ergernis, bij mij en sommige anderen, of het Fonds zich niet nadrukkelijker teweer moest stellen tegen het regeringsbeleid dat zeker in die eerste periode buitengewoon neerbuigend was richting de culturele sector. Waarom zich zo braaf gedragen, terwijl andere fondsen veel minder leken te luisteren naar de directieven van de staatssecretaris en het ministerie. Wij als tijdschrift, die door Halbe op nul subsidie zijn gezet, keken jaloers naar het Letterenfonds dat de literaire bladen nog wel wat geld gaf. En naar de investeringen in AVRO-kunsttelevisie die het Mondriaan Fonds wel is blijven doen, terwijl wij als kunstcritici op een houtje moesten bijten.
Donkers wilde niet weten van die kritiek. Waar in het veld nog menigeen in quasi-militante houding klaar stond voor de ultieme cultuurcoupe die Halbe omver zou werpen, schoof Donkers rustig aan bij het ministerie voor overleg. Ze koos overduidelijk een andere route, die mede zal zijn ingegeven door het feit dat ze als buitenstaander minder moeite zal hebben gehad om de gegeven omstandigheden als fait accompli te accepteren.
Ik ben geen trouw lezer van de blog geweest, moet ik bekennen. Nu en dan las ik er eentje en dan viel me telkens weer op hoe Donker als directeur spreekt, de optimistische ambassadeur van de kunsten, zelfverklaard missionaris van de verbeelding. Kritiek ontbreekt, zelfkritiek ook, er zijn alleen nu en dan wat persoonlijke bekentenissen die vooral zijn gericht op de ervaring van kunst. Ik heb het altijd jammer gevonden dat dit grote en machtige Fonds zo gevoelig was voor een kritische noot. De minste kritiek die wij of iemand anders op onze site al dan niet terecht uitten werd onmiddellijk beantwoord met een tegencolumn. Een tegenstem die ik van harte verwelkomde (wij leven van kritiek), die soms verhelderend en inzichtelijk was, maar die ik op het eigen platform van het Fonds node miste. Iets meer openlijke discussie en kritische reflectie van alle kanten, was denk ik beter geweest, zoals ook bij de recente kwestie rond het paviljoen in Venetië, waar minder verkrampt en ruimhartiger op gereageerd had kunnen worden naar de zich terecht benadeeld voelende partijen toe.
Anderzijds kleurt die hardnekkig positieve toonzetting wel de missie van Donker. De kunst moest weggevoerd worden uit het elitaire kamp, de culturele kongsi’s en hun navelstaarderij. Zij moest de wereld onder ogen durven komen. Ook het Fonds zelf. Als een politicus trok ze het land in, de regio’s langs, de boodschap van een nieuwe zichtbaarheid verkondigend. Groot en klein, Donker omarmde de kunst op alle niveaus. Haar roep aan de instellingen zich beter open te stellen voor publiek en politiek kreeg veel weerklank en bepaalt tot op heden de toon die we nu overal in de kunstwereld om ons heen horen. Tot spijt van de meer ingewijden die graag en veel willen mopperen over de kwaliteit van de kunst, zingt overal een blijmoedig kunstkoor dat zijn liefde voor de kunst verklaart in prachtige hyperbolen en minder genegen is tot het uitspreken van waardering voor de kunst die buitengewoon hinderlijk, arrogant, veeleisend en volkomen onbegrijpelijk is.
Donker wist onmiddellijk al dat haar directoraat niet de culturele elite zou gaan toebehoren. Ze trof zeker in haar beginjaren elke week in Den Haag een politieke omgeving waar het culturele begrip van weleer uit verdwenen was, dat bezeten was door het populisme dat luidruchtig aan alle deuren stond te rammelen, hel en verdoemenis verkondigend over de ‘stukgesubsidieerde’ kunstwereld. Haar strijd was er een om de gunst van de politiek en de gunst van de mensen, ten dienste van de kunst. Onder Donker is het Fonds nadrukkelijker een fonds voor het erfgoed geworden en wat minder voor de hoge kunsten. De steun voor de kleinere artistieke broeders en zusters, die tegelijkertijd doorging, voltrok zich afgelopen jaren bijna in het geniep, waar ze met alle mogelijke reserves van het Fonds zo goed en zo kwaad als het ging regelingen overeind probeerde te houden, hopend op politiek betere tijden.
Die tijden zijn gekomen. Er gaat weer meer geld naar de kunsten waar ook de kleinere instellingen, die het Fonds min of meer op de pof in stand heeft gehouden, alsnog van kunnen profiteren. De kunstwereld kan haar daarvoor dankbaar zijn. Zoals ook voor haar grootste trofee, de regeling kunstenaarshonoraria, een product van de evenzo door haar bepleite interinstitutionele samenwerking, die een eerste stap betekent op weg naar een meer rechtmatige beloning van de kunstenaar. Het lijkt me dat je alleen daarom al van een voldoende geslaagd directoraat kunt spreken als je kunt zeggen dat je, na de te verwachten verbeteringslagen van de nog verre van volmaakte regeling, aan de wieg hebt gestaan van een rechtmatig en werkbaar kunstenaarsinkomen.
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M