metropolis m

Adelita Husni-Bey, The council #3, 2018, c-print, 142×177cm, courtesy de kunstenaar en Laveronica arte contemporanea 

Kunstinstellingen zijn gegrondvest op een imperiale vorm van denken. Van oudsher richten ze zich op het principe van uitsluiting: hoe exclusiever, hoe kostbaarder, hoe beter. Maar hoe vanuit dit adagium om te gaan met het streven naar meer inclusiviteit, democratische betrokkenheid en kleur, die momenteel opklinkt in de samenleving en daarom ook van overheidswege aan instellingen wordt opgelegd. Over de dilemma’s van een nieuw beleidsthema.

‘Het gaat er niet alleen maar om de wereld voor te stellen, het gaat erom die wereld te veranderen.’ (Manifest van Gent – NT Gent)

Inclusiviteit staat al enkele jaren hoog op de culturele (beleids)agenda. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de in 2010 door de cultuursector opgestelde Code Culturele Diversiteit (CCD), die instellingen handreikingen wil bieden om diversiteit structureel in instellingen te verankeren. Ook door fondsen wordt het steeds vaker geagendeerd. Zo besluit het Mondriaan Fonds zijn huidige missie met de woorden: ‘Van ons allemaal, voor ons allemaal’ en spreekt over ‘de noodzaak van het behouden van een open democratie en de rol van cultuur daarin’. Het VSBfonds ‘steunt iedereen die actief wil meedoen en iedereen die anderen actief uitnodigt tot meedoen met projecten die zorgen voor nieuwe verbindingen. Tussen verschillende mensen met verschillende levens’.

Het Nederlandse museumcongres, een goede barometer voor wat leeft onder de musea, agendeerde het thema inclusiviteit afgelopen oktober bij hun jaarlijkse bijeenkomst. Onder de overkoepelende titel Musea voor iedereen?! stelde het de vraag hoe de verbinding met álle Nederlanders versterkt zou kunnen worden. Het gaf zelf alvast een voorzet door te stellen dat je die verbinding niet bereikt door er alleen maar over te praten, wat daar natuurlijk wel vooral gebeurde. Hoewel de uitgenodigde sprekers divers waren wat betreft achtergrond en expertise, was het programma zelf samengesteld door vijf zeer homogene representanten uit de Nederlandse museumsector: wit en hoger opgeleid. De dagvoorzitter was voormalig Quotehoofdredacteur Jort Kelder, om het geheel van een witte conclusie te voorzien. Het maakt meteen een probleem helder dat weerspiegeld wordt in de huidige Nederlandse museumwereld: men praat nu vooral over andere identiteiten, over diegenen die afwijken van de norm. De museumsector, zowel op het gebied van organisatie als collectie en programmering, is nog steeds zeer homogeen en weerspiegelt in grote mate het publiek dat musea bezoekt: de witte, hoger opgeleide burger.

De vraag is hoe inclusiviteit concreet vorm kan krijgen in een (institutionele) kunstwereld die juist bestaat bij gratie van selectie, die niets anders (geweest) is dan een zeer restrictieve ruimte. De huidige musea zijn ontstaan vanuit een imperialistische drang om te verzamelen en te pronken met de zo vergaarde rijkdom. Ze zijn doordrongen van een centralistisch in plaats van een globalistisch denken. Het archetypische kunstmuseum is nog steeds een behoudzuchtige ruimte die zich opwerpt als expert en die betekenis bepaalt en stuurt. Het bewaakt de (symbolische) waarde van zijn collectie streng en lijkt tot nog toe weinig bereid om de dominante canon te relativeren en te herzien. De staande belangen lijken te groot: beheerzucht wint het vooralsnog van veranderingsdrang.

Er zijn natuurlijk wel instellingen die willen veranderen, zeker zij die geen collectie te beheren hebben, maar die stuiten soms op felle publieke weerstand, zo bleek bij de discussie rond de mogelijke naamsverandering van Witte de With. Diegenen die de naam van Witte de With ter discussie gesteld hadden werden in de pers simpelweg gediskwalificeerd. Het blijf-van-onze-cultuur-af ging zelfs zover dat door enkele partijen in de Rotterdamse gemeenteraad gesuggereerd werd de subsidiekraan van Witte de With te sluiten, omdat de kunstinstelling blijkbaar niet meer de waarden van de Nederlandse samenleving (lees: de dominante witte cultuur), in acht nam.

Het roept de vraag op hoe ver culturele instellingen kunnen en durven te gaan in een politiek klimaat waarbinnen ‘normaliteit’ tot slagzin is uitgeroepen en onnozel wordt omgegaan met onze koloniale geschiedenis(sen). Wat kan deze specifieke sector, met slechts beperkte mogelijkheden wat betreft programmering, onderzoek, educatie en publieksbereik, die ook nog eens in een neoliberale klem zit van publiekscijfers en ondernemerschap, bereiken?

Adelita Husni-Bey, The council #3, 2018, c-print, 142×177cm, courtesy de kunstenaar en Laveronica arte contemporanea 

Michele Obama

Wellicht is het goed eerst te erkennen dat er sprake is van een diepgaand verdeelde en ongelijke maatschappij en dat de kunst- en museumsector daar onderdeel van uitmaakt en als cultuurdrager zelfs een expliciete representant en promotor daarvan is. 

Komende maanden staan we in een serie artikelen in het tijdschrift stil bij de vele verschuivingen in de kunstwereld. Grote musea mogen dan wel in een jubelstemming zijn, bijna alle partijen in de sector zuchten onder de druk van het snel veranderende werkklimaat. Oude formules werken niet meer en de nieuwe zijn nog niet bedacht of lijken te prematuur om op te vertrouwen. Eerder stond JMG Jongma stil bij de galerie en Irene de Craen bij de ethiek van de curator. In deze aflevering buigt Noor Mertens zich over de roep om meer diversiteit in de kunstwereld.

LEES VERDER IN METROPOLIS M NR 6-2018/2019 HET JAAR IN 7 KARAKTERS. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT STUREN WE JE DIT NUMMER GRATIS OP. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected] (ovv nr 6). HET WERK VAN ADELITHA HUSNI-BEY WORDT BESPROKEN IN METROPOLIS M NR 4-2018 EXCHANGE.

Noor Mertens

is directeur van Kunstmuseum Bochum

Recente artikelen