Elkaar kennen uit de toekomst
Een tijdje geleden stond ik met een van mijn beste vrienden buiten voor de Beursschouwburg in Brussel een sigaret te roken. Ik had er net voorgelezen. Terwijl ik hardop voor publiek een verhaal las, maakte een kunstenaar een illustratie bij het verhaal. Ter plekke. Hij had geen tijd om na te denken; hij deed gewoon wat er in hem opkwam. Hij luisterde naar wat ik zei en tekende. Er was een wonderlijke concentratie. Zowel bij de kunstenaar als bij mij en het publiek. Alsof we samen, met zijn allen, hetzelfde pad bewandelde, niet wetende waar naartoe en toch allemaal dezelfde kant op. De tijd was samengebald tot één enkel moment in de ruimte. Even dacht ik dat tijd niet bestond. Die kunstenaar geloofde sowieso niet in tijd (misschien dat hij daarom ook zo snel iets nieuws kon maken). Hij zei tegen mij en mijn vriendin: ‘Jullie hebben elkaar herkend uit de toekomst. Dat is de reden dat jullie zulke goede vrienden zijn.’
Over die uitspraak denk ik sindsdien af en toe na. Als het waar is dat we elkaar kennen uit de toekomst, lopen we achter op de tijd, maar snappen we intuïtief wel wat ze ons wil vertellen. (Jullie kennen elkaar. Jullie moéten elkaar kennen.) We maken kleine reizen terug in de tijd om een ervaring te koppelen aan dat wat we al weten of kennen, om vervolgens bij eenzelfde eindpunt uit te komen. En dat wanneer het weten en voelen op dat eindpunt volmaakt is of lijkt te zijn, plotseling blijkt dat het punt van aankomst en het punt van vertrek ongeveer gelijke punten zijn, overeenkomen. Je was al waar je zijn moest. Dat klinkt misschien een beetje vaag en dat is het ook. Wat ik bedoel is dat we misschien veel dingen al weten voor we ze weten, voordat ze meetbaar zijn en te plaatsen zijn binnen het kader van de tijd. Met tijd kun je, mede dankzij de ruimte, alle kanten op. Er zijn mensen die zeggen dat tijd alles kapotmaakt. Er zijn mensen die zeggen dat tijd alle wonden heelt. Beide groepen hebben gelijk. Maar wat als ook hier geldt dat die (uitgangs-)punten niet zoveel van elkaar verschillen? Ik weet weer eens niet zeker of ik goed zit, of ik in de juiste richting denk, maar mijn woorden lopen mijn gedachten achterna op het moment dat ik dit schrijf. Ik geloof dat kunst, en dus ook de literatuur, per definitie een ontmoeting (of, zo u wilt een botsing) van verschillende tijden en dus opvattingen is. Omdat in kunst vaak alles besloten ligt, kan het de tijd opheffen. Al is het maar voor heel even. Al is het op datzelfde moment voor de eeuwigheid. Jan Wolkers schreef eens: ‘De eeuwigheid is dat moment waarvan je zegt: dat zal ik nooit vergeten.’
Een moment. De eeuwigheid. De toekomst. Met als verbindende kracht, losgezongen van de tijd; de kunst, waarin die tijdseenheden samen kunnen komen.
Een aantal weken geleden moest ik een gesprek leiden tussen een jonge kunstenaar, te weten Aldo van den Broek, en Jan Six (de elfde, als ik mij niet vergis) die sprak over de nog altijd springlevende, maar toch ook dode kunstenaar Rembrandt van Rijn waarmee zijn voorvader destijds bevriend was. De familie Six kocht veel werken van Rembrandt. Tijdens een etentje waar kunstverzamelaars en prominenten bijeen waren gekomen, werden er kunstwerken aan de muur gehangen van Aldo van den Broek naast die van Rembrandt. Jan Six had het werk gewoon meegenomen in de taxi, op schoot. Hij zei: ‘Als je kunst verzamelt, moet je niet bang zijn.’
Aldo stond voor een werk dat hij in Berlijn had gemaakt en vertelde hoe hij te werk ging. Hij schildert het liefst op dingen die hij op straat vindt; oude houtplaten, pizzadozen, een stuk ijzer. ‘Omdat het werk dan al leeft voordat het leeft’, zei hij. Hij gebruikt een object dat niet meer mee kan komen met de tijd en maakt er iets nieuws en tijdloos van. De levende kunstenaar vroeg zich tijdens het gesprek af of zijn werk het in zich heeft de tijd te doorstaan en hoe je een Rembrandt herkent. Of dat niet ook gewoon toeval is. Of het niet afhangt van het feit dat anderen de kunstenaar in leven houden. Hij zei zelfs dat Rembrandt in zijn tijd ook maar gewoon een beunhaas was.
Aan Jan Six vroeg ik hoe hij daarover dacht. Hij zei: ‘We kunnen lang of kort praten over kunst, over wat je ziet en wat er technisch goed aan is, maar dat is uiteindelijk niet zo interessant. Ik schaf een werk aan omdat het mij raakt, omdat mijn onderbuik vertelt: dit moet je hebben.’
Kunst blijft in leven omdat we het moéten hebben of zien. Misschien herken je kunst, net als vrienden, uit de toekomst. En kan het daarom alle tijd verdragen. Ingewikkelder hoef je het niet te maken, het antwoord volgt vanzelf. Daar hoef je niet eens goed voor te kijken; het is simpelweg weten wat je al wist.
Maartje Wortel
is schrijver