We don’t want a piece of cake, we want the whole fucking bakery
Johannes vertelt me dat ik met het opladen van de elektrische scooter, die door een onbekende met een lege accu voor mijn deur is achtergelaten, vier euro kan verdienen. Even overweeg ik of dit een lucratieve side hustle kan zijn, nu ik na de zomer nog geen zicht heb op inkomen. Maar het dekken van mijn Amsterdamse woonlasten vraagt om een andere aanpak. Ondertussen praten we verder over zijn plannen voor een tentoonstelling waar we samen aan werken, waarin hij zich zal richten op de hedendaagse arbeidersklasse in Rotterdam.
Dat deze sociale klasse tegenwoordig niet meer bestaat uit noeste havenarbeiders is iets waar we het snel over eens zijn. Terwijl de industriële samenleving was gebaseerd op de directe relatie tussen kapitaal en arbeid, gaat de huidige sociaaleconomische agenda over netwerken en het bieden van meerwaarde. Welvaart kan nu worden gecreëerd zonder al te veel arbeidskracht. Met deze verschuiving zijn ook de risico’s voor de werkende klasse verplaatst: in een industriële samenleving werd gevaar van uitbuiting bestreden door je te organiseren in vakbonden. In een netwerksamenleving moet je voortdurend laten zien dat je er nog bij hoort. De hedendaagse arbeider ligt daarom wakker van het gevoel overbodig te zijn. Ondertussen vertel ik deze zomer lastige vragenstellers op verjaardagen en borrels over de vrijheid die ik ervaar nu ik na vijf jaar mijn functie als directeur neerleg. Een vrijheid die een periode van reflectie permitteert. Ik koop een hangmat.
Voor een eerdere tentoonstelling bij De Ateliers werkte Johannes samen met de meest bekende patissiers van Amsterdam, die vijf taarten bakten als onderdeel van een grote installatie in zijn studio. Met het werk Various Bakers vraagt hij aandacht voor de economische processen waar hij als kunstenaar mee te maken heeft: het spanningsveld tussen samenwerking en competitie; de prestigedruk; de specifieke economische context van De Ateliers, waar sponsoren het recht op eerste koop (met fikse korting) genieten. Met de bakkers legde hij contractueel vast dat eventuele winst na verkoop van het kunstwerk zou worden verdeeld.
Gelukkig is er steeds meer aandacht voor de economische positie van de kunstenaar in Nederland. Met bijvoorbeeld de Fair Practice Code is een grote stap gezet in het eerlijk belonen van het werk dat kunstenaars leveren. De gedragscode vormt een aanvulling op de Governance Code Cultuur en Code Culturele Diversiteit die een duurzame, eerlijk een transparante cultuursector beogen. Toch ligt mijn hangmat minder lekker als ik de door de Raad van Cultuur geschreven plannen voor een nieuwe BIS-structuur lees. Hoewel de huidige cultuurplan systematiek pas tien jaar oud is, lijkt er een grote verandering op komst. Er worden nieuwe categorieën toegevoegd, omdat de overheid graag ziet dat ‘iedereen’ kan deelnemen aan ‘cultuur’. Bovendien krijgen gemeenten een grotere rol toebedeeld.
De nieuwe plannen moeten er onder andere voor zorgen dat het cultuurbeleid toegankelijkheid en inclusiviteit waarborgt. Dat initiatief valt toe te juichen, maar ondertussen maak ik me grote zorgen over de positie van de kunstenaar (en andere makers). Er is namelijk een groot risico dat de door de Raad van Cultuur voorgestelde mix aan maatregelen uiteindelijk niet goed werkt, omdat hiërarchische interventies de organisatie van het culturele veld nog meer onder druk zetten. Dit schrijven ook de rijkscultuurfondsen (Nederlands Letterenfonds, Nederlands Filmfonds, Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Mondriaan Fonds, Fonds Podiumkunsten en Fonds voor Cultuurparticipatie) in een gezamenlijke reactie aan minister Van Engelshoven: de fondsen vrezen verstarring van het cultuurstelsel. Instroom en doorstroom worden door de nieuwe maatregelen tegengehouden, aldus de fondsen. (Waarom zij hier precies bang voor zijn, wordt overigens niet duidelijk uit de brief.)
Ik verwacht zelf dat de eisen en verantwoordelijkheden die met name aan kleinere en middelgrote instellingen worden gesteld, zullen leiden tot minder variëteit en artistieke risico’s in de programmering. Het is een grote belasting voor een kleine organisatie om met beperkte budgetten zowel hoogstaande kwalitatieve programma’s te maken als te voldoen aan alle eisen op het gebied van educatie, participatie en het aantrekken van ‘nieuw’ publiek. Wat de positie van kunstenaars en andere makers betreft, niet iedere artistieke praktijk kan zich gemakkelijk verhouden tot het zware programma van eisen van de overheid dat via de producerende of presenterende instellingen op hun bord terecht komt. Er dreigt hierdoor een grote groep makers buitengesloten te worden. Voor hen wordt de vrees om overbodig te zijn reëel. De overheid wil stevige maatregelen nemen om een ‘open, gelaagd en beweeglijk’ cultureel bestel te creëren. Het is nu al wachten op de vragen die aan de cultuursector gesteld zullen worden wanneer de nieuwe ‘targets’ niet worden gehaald.
Suzanne Wallinga
is curator en medeoprichter van A Tale of a Tub in Rotterdam
Suzanne Wallinga
is curator en medeoprichter van A Tale of a Tub, Rotterdam