MARTa Herford toont het resultaat van zes jaar verzamelen door Jan Hoet
Het is een vreemde verschijning. Als je het slaapstadje Herford in Noordrijn-Westfalen binnenrijdt over een wat doorsnee dorpse straat, dan glimmen je de golvende daken van het MARTa Herford museum tegemoet. Het eerste wat je denkt is: waarom dit museum hier? Het lijkt alsof iemand een miniatuur-Guggenheim Bilbao midden in de provincie heeft gezet. Het MARTa Herford opende haar deuren in 2005, de hoogtijdagen van de creative class-theorie van Richard Florida, en het museum is dan ook precies dat wat een slaperige provinciestad wil hebben om creatief en ‘hot’ te lijken: een design-statement van internationale allure, waaraan een sterarchitect (Gehry) en een stercurator (Jan Hoet) hun namen verbonden hebben.
MARTa staat voor (M)öbel, (ART) en (a)mbiance: het gaat hier om een verstandshuwelijk tussen een museum voor hedendaagse kunst (en design) en Herford als het hart van de Duitse meubelindustrie. Wat ooit bedoeld was als een vrij traditioneel museum voor de lokale houtbewerkings- en meubelindustrie, groeide uit tot Jan Hoets nieuwste kind: een museum waarin de cross-over tussen kunst, design, architectuur en industrie centraal staat. Dat dit nu al enigszins gedateerd klinkt, heeft er ongetwijfeld mee te maken dat een museum als PR-instrument voor de lokale industrie niet het beste fundament is dat je kunt bedenken. Bovendien is de betekenis van de cross-over van kunst en design juist op dit moment onderwerp van kritische discussie.
Jan Hoet, grondlegger van het museum en de collectie, nam een half jaar geleden echter afscheid van MARTa. Het museum wordt nu geleid door Roland Nachtigäller (voorheen Städtische Galerie Nordhorn). Vanaf 2002 tot 2008 kocht Hoet werken aan voor de collectie. Hoe ziet die collectie eruit, met andere woorden, hoe laat hij het museum achter? De tentoonstelling ‘Hellwach Gegenwärtig – Ausblicke auf die sammlung MARTa’, die nog tot en met september te zien is, laat de opmaat zien van zes jaar verzamelen.
In de catalogus worden plichtsgetrouw wat thema’s geformuleerd: de aandacht voor het terugkijken in de geschiedenis door hedendaagse kunstenaars; design versus onze dagelijkse leefomgeving; chaos en ordening; lichaam en identiteit; utopie. Toch is dat niet wat de toon van de tentoonstelling zet. Dat is de zo typische ‘Hoetiaanse’ zinnelijkheid en de intelligente relaties tussen werken (zowel formeel als inhoudelijk), die we nog van zijn enigmatische Documenta kennen. Hierdoor ben je geneigd hem de ronkende pr-praat over cross-overs tussen industrie-kunst-design onmiddellijk te vergeven. In één zaal staat de atypische, delicate draadsculptuur ‘Nederland’ van Henk Visch voor Tobias Rehbergers krioelende draadwandlampen ‘Infections’, en hangt aan de andere muur onder meer ‘Sulphur’ (2003), een schilderij van Wilhelm Sasnal waarin het woord STAR als een ijle draadsculptuur een raam uit lijkt vliegen.
Natuurlijk is in de collectie het werk te vinden van een aantal kunstenaars die opereren ‘op het grensvlak van kunst, design (en architectuur)’. Tobias Rehberger is naast ‘Infections’ vertegenwoordigd met ‘PIGS’ (2006), een witte designwand opgebouwd uit identieke kruisvormen waarop het woord Pigs is gespraypaint, en Thomas Rentmeiser toont onder een glimmende ‘bubble’ enkele dagelijkse witte voorwerpen/substanties: suiker, watten, megaperls, tictacs, toiletpapier et cetera. Een indrukwekkend werk is een ‘vroege’ Manfred Pernice: ‘Gartenfest’ (2001).
Een paar designklassiekers mochten ook niet ontbreken, zoals ‘Paire-Lachaise’ (1990-1997) van Francois & Friquet Morellet. En van Duitse makelij is een hoog in de ruimte geplaatste ‘Sinterchaire No.3’ (2005) van Vogt + Weizenegger. Maar daarnaast veel interessante, eigenzinnige keuzen die duidelijk Hoets signatuur verraden. De tentoonstelling opent met een raadselachtig en prachtig ingetogen recent portret van Mimmo Paladino, een van Hoets protagonisten. Maar de meester koos ook werk uit van ‘jonge’ kunstenaars als Fernando Sánchez Castillo en Aaron van Erp.
Nachtigäller geeft in de tentoonstelling met het werk van vijf jonge kunstenaars een schot voor de boeg over de richting hij de collectie op wil sturen. Van de Duitse Matthias Bitzer (1975, Stuttgart) is de intrigerende installatie ‘The geometry of the abyss’ te zien, geïnspireerd op de Portugese dichter Pessoa. Zoals Pessoa zich als schrijver verschool achter vele pseudoniemen, ligt in het schilderij van Bitzer Pessoa’s portret verscholen achter bonte cirkels. Bitzer is een van de vele kunstenaars die zich op dit moment laat inspireren door de geschiedenis van de avantgardistische vormentaal. Een prachtig werk, maar met een cross-over tussen design en kunst heeft het hoegenaamd niets te maken.
Het is een tentoonstelling om je – en daar geeft ook het gebouw alle aanleiding toe – heerlijk in onder te dompelen. Hoet is een conservator van formaat, en het gebouw is een juweeltje waar de werken mooi tot hun recht komen. Maar de scherpe kanten ontbreken, immers een collectie die zich echt zou willen concentreren op de grensoverschrijdingen tussen kunst, design en architectuur, zou veel uitgesprokener mogen zijn en kan er niet aan ontkomen de huidige discussie op te zoeken en weerspiegelen. Het is de vraag hoe Nachtigäller verder gaat bouwen aan een collectie die is gestoeld op een bedenkelijke inhoudelijke richtlijn enerzijds, en op de sterke persoonlijke signatuur van Hoet anderzijds. Of het museum haar ambitie van internationale allure ook in de toekomst waar zal kunnen maken, is wat dat betreft nog even afwachten.
Ingrid Commandeur