Alternatieve feestvreugde bij drie Amsterdamse galerieën Grimm, Ron Mandos en Ellen de Bruijne Projects
Wie helemaal genoeg heeft van de geforceerde gezelligheid van lampjes, liedjes en samenzijn die de feestdagen onvermijdelijk met zich meebrengt, kan bij drie galerieën in Amsterdam-West zijn hart ophalen aan duisternis, leegte en ellende.
Als het aan Daniel Richter (1962) ligt, is het zelfs helemaal afgelopen met kerstmis. Voor de tentoonstelling Techno Warrior in galerie Grimm heeft hij het monumentale schilderij Last Christmas gemaakt (300 x 600 cm). Tegen de zwarte achtergrond van een besneeuwde bospartij staan twee gelijkelijk weerzinwekkende groepen tegenover elkaar: links een roedel agressieve wolven, opgetrokken uit het geel, oranje, rood en zwart dat thuis hoort in een hevig woekerend vuur en rechts een groep angstige mensen in fluorescerende kleuren en met gruwelijke verwrongen hoofden die niet zouden misstaan in een schilderij van James Ensor. Er lijkt een titanengevecht gaande tussen natuur en cultuur, waarbij uit de weergave van het bange groepje menselijke gedrochten blijkt dat Richter de beschaving niet veel kans geeft.
En er is nog meer kritiek te leveren: een eigentijdse bewerking van Theodore Géricaults Vlot van de Medusa uit 1818 toont een omgeslagen sloep, met daaraan vastgeklampt half verdronken vluchtelingen. In de bijna tweehonderd jaar beschaving die de schilderijen van elkaar scheidt heeft de mens weinig wijzer gemaakt, sterker nog: de situatie van de bootvluchtelingen in Richters Flash is erger dan die van de drenkelingen van Géricault. Als zombies hangen ze aan hun sloep, niet in staat hem om te keren. De fel oplichtende kleuren van hun lichamen tegen de pikzwarte zee doet ze weliswaar opvallen, maar een eventuele redding zou in het gunstigste geval een onverbiddelijke terugkeer naar het geboorteland betekenen. Op kleiner formaat doet de schilder de drenkelingenscène met geïsoleerde figuren nog eens dunnetjes over.
Naast de prominent aanwezige schilderijen zijn ook wat meer ingetogen tekeningen van Richter te zien. Daarop prijken veelvuldig verlaten sneeuwlandschappen met daarin enkele figuren, die lijken op de Talibanstrijders die we kennen uit de media. Naast de gebruikelijke wapens hanteren ze her en der gitaren, en hangen rond in sullige poses, wellicht als commentaar op het idee dat het Westen in Afghanistan iets waardevols kan betekenen. De titel van de tentoonstelling Techno Warrior mag dan ook gerust cynisch worden opgevat: uit de schilderijen en tekeningen spreekt eerder misprijzen dan het ontzag dat de titel impliceert.
Duisternis en leegte
Ook in galerie Ron Mandos is er geen plek voor feestelijkheden, maar zijn het de zwarte houtskooltekeningen van de Nederlands Renie Spoelstra (1974) die de stemming maken. De tentoonstelling, getiteld Black Lung, laat een serie werken zien die is geïnspireerd op stills uit speelfilms. Spoelstra lijkt neutrale scènes te hebben uitgekozen, zoals een drietal auto’s geparkeerd voor een wit huis of een van achter beziene auto voor een bosrand, maar door de zwart- en grijstinten en hun grote contrasten krijgen de beelden een duistere, dreigende lading. Dit geldt in mindere mate voor de kleinere werken, die vooral geconcentreerd en fijnzinnig zijn. Waar in de grote tekeningen nog duidelijk de hand van de kunstenaar zichtbaar is – door de witte strepen die over het papier dansen, de zwierende grijze vegen of de pikzwarte vegen – lijkt die in de kleinere werken nauwelijks nog aanwezig. Daardoor verschuift de aandacht naar wat afgebeeld is: bosranden, als de grenzen van een lichtgrijs, veilig en meer begaanbaar gebied, naar een ondoordringbare en duistere wereld. Spoelstra trok voor deze afbeeldingen naar recreatiegebieden en fotografeerde deze toen ze verlaten waren, om zo volgens haar de fascinerende, dreigende apathie bloot te leggen.
Behalve het werk van Spoelstra zijn bij Ron Mandos – voor het eerst in Nederland – de bloedrode pentekeningen van Duitse Brigitte Waldach (1966) te zien. Ze portretteert figuren in felrode inkt in een zee van wit, schetsmatig en nergens uitgewerkt tot individuen. Geen uitgesproken koppen, geen nuances in kleur of toon, zelfs geen achtergrond waartegen ze kunnen wegvallen; hier staan personages zonder inhoud of gewicht. Binnen de klinisch witte wereld waarin ze bestaan, ontlenen ze hun kleine beetje persoonlijkheid aan de flarden tekst die om hen heen geschreven staat. Teksten die elkaar voor het grootste gedeelte overlappen en daardoor onleesbaar worden. Naast tekeningen heeft Waldach voor deze tentoonstelling de installatie Inland- love loop gemaakt. In een u-vormige ruimte worden de witte wanden op ooghoogte doorkliefd door een rode mediaan van wederom grotendeels overlappende teksten, een combinatie van Shakespeare’s toneelstuk Romeo en Julia en de tekst van een geluidsfragment dat ook zacht en vervormd te horen is in de ruimte, en dat uit een film lijkt te komen. Twee mannen en een vrouw voeren een onsamenhangend gesprek over gebeurtenissen rondom een filmset. De woorden die hoorbaar zijn, zoals hypnose, misbruik en fantasie, schetsen wel de omtrekken van een verhaal, maar de inhoud blijft raadselachtig. Onwillekeurig blijf je zoeken naar een tv-scherm dat wat verduidelijkende beelden laat zien, op dezelfde manier als je in de Waldachs tekeningen wanhopig probeert de tekst te lezen. Maar het blijft aan de fantasie van de kijker om de leegte in het werk van Waldach op te vullen.
Oh, the dreadful wind and rain!
Bij Ellen de Bruijne Projects is de leegte nog prominenter aanwezig: in de twee kale, witte zaaltjes staan alleen speakers. Uit vijf boxen schalt het geluidswerk The Two Sisters van de Ierse kunstenaar Susan Philipsz (1965), dat speciaal is ontworpen voor deze ruimte. Het werk bestaat uit twee versies van de eeuwenoude Ierse ballade The Wind and the Rain, waarin een meisje haar zus verdrinkt. De rivier voert haar lichaam mee totdat een violist haar overblijfselen vindt en een viool bouwt van haar botten. Wanneer de viool klaar is, blijkt deze maar één lied te kunnen spelen: The Wind and the Rain.
The Two Sisters is vanaf twee kanten te horen. In het ene vertrek klinkt het originele lied dat is gezongen vanuit de derde persoon, in het andere vertrek klinkt het verhaal bezongen vanuit de eerste persoon. De twee versies hebben voor een deel een verschillende tekst, maar doordat de tweede en vierde regel van ieder couplet hetzelfde zijn, komt hun onderlinge verbondenheid naar voren. Na het deel met de gezongen tekst galmt een klaaglijk vioolspel door de ruimtes en begint het werk weer van voor af aan. De ingetogen zangmelodie en bijbehorende vioolmuziek drukken een intense droefheid uit, maar tegelijkertijd ook berusting. De onontkoombaarheid van deze geschiedenis wordt benadrukt door de constant terugkerende tekst en melodie die de ballade als liedvorm eigen is en de voortdurende herhaling van het werk in zijn geheel. Hierdoor krijgt The Two Sisters een bijna meditatieve werking en groeit – met zicht op het geluidloos voorbijrazende verkeer van de Rozengracht – het geruststellende idee dat eeuwenoude thema’s als verlies en verdriet weliswaar altijd terug zullen keren, maar er dus ook altijd geweest zijn en niet het einde van de wereld betekenen. En dat is na dit dagje zwaarmoedige kunst toch geen slechte gedachte om mee te eindigen.
Grimm
Daniel Richter, ‘Techno Warrior’ is te zien tot 9 januari 2010.
Ron Mandos
Renie Spoelstra, ‘Black Lung’ en Brigitte Waldach, ‘Inland’ zijn te zien tot 9 januari 2010.
Ellen de Bruijne Projects
Suzan Philipsz, ‘The Two Sisters’ is te zien tot 9 januari 2010.
Gesloten tussen kerst en oud en nieuw.
Luuk Heezen