metropolis m

Het is inmiddels een vertrouwde aanpak: een kunstenaar wordt uitgenodigd om met de museumcollectie aan de haal te gaan. De conservator neemt afstand en geeft ruimte aan de kunstenaar. Ineens kan alles, en is niets meer heilig, zo lijkt het soms. Vanuit welke motieven wordt deze groeiende honger naar interventies gevoed? En, wat levert het zoal op? Het Cobra Museum en de UvA organiseerden er een symposium over. In dit verslag de belangrijkste punten op een rijtje.

De tweedeling tussen curator en kunstenaar is onzinnig

Het spits wordt afgebeten door Paul O’Neill, overgevlogen uit New York waar hij werkzaam is als directeur van het Center for Curatorial Studies (CCS). Een belangrijk argument dat O’Neill maakt is dat het idee van de kunstenaarsinterventie is gebaseerd op een kunstmatig onderscheid tussen kunstenaar en curator, deze tweedeling is zeker sinds de conceptuele kunst aan erosie onderhevig. Geen onbelangrijk punt, want waarom zouden organisatorische elementen geen onderdeel kunnen zijn van het kunstwerk? Anders gesteld: waarom zou de kunstenaar vrijgesteld worden van geldende regels binnen het instituut? Deze verdeling waartegen O’Neill zich verzet wordt desondanks gedurende het hele symposium – ook door O’Neill – gehanteerd. Dat is niet vreemd, want als we dit onderscheid zouden kunnen verwerpen waar hebben we het dan nog over?

Terwijl tijdnood en de Jetlag hun tol eisen raast O’Neill door zijn lezing, dit leidt helaas eerder tot verwarrend relaas dan een geijkte argumentatie. Desondanks maakt hij zijn centrale punt duidelijk, namelijk dat het spelenderwijs bijeenbrengen van losse elementen leidt tot een transformatie van de verhouding tussen objecten, de ruimte en de toeschouwer. Een tijdelijk ontsnappen aan de gebruikelijke orde creëert een ruimte waarin ‘iets’ waardevols kan ontstaan.

Dat de grens tussen kunstenaar en tentoonstellingsmaker diffuus is wordt ook duidelijk uit de lezing van UvA Hoogleraar Christa-Maria Lerm Hayes. Zij beschrijft de relatie tussen beiden als een productief krachtenveld dat continu in beweging is. Deze benadering biedt meer houvast. Zij bespreekt daarnaast een groot aantal voorbeelden van kunstenaarsinterventies. Beginnend met El Lissitzky en Marcel Duchamp komt zij via Hans Haacke en Andrea Fraser tot hedendaagse voorbeelden. Zo schetst zij een historisch kader vanuit waar het fenomeen kan worden beschouwd.

De kunstenaarsinterventie dient als (subversief) spel

Ook Lerm Hayes stelt dat kunstenaarsinterventies kunnen leiden tot ‘iets’ dat meer is dan de som der delen. Zij wordt bijgestaan door Sepp Eckenhaussen, die met het werk van conceptueel kunstenaar Braco Dimitrijević verduidelijkt hoe interventies met een museumcollectie systemen tijdelijk ontwrichten die worden herbevestigd zodra het als ‘kunstwerk’ gezien wordt. Juist in het uitstellen van een vaste rolverdeling ligt dan de subversieve potentie.

Lerm Hayes concludeert dat een vrijblijvend spelen met museumcollecties niet het meest interessant is. Zij benoemt drie manieren waarop kunstenaars constructief met collecties kunnen werken. Allereerst kan het instituut worden herzien en gezuiverd van kwalijke machtsstructuren zoals reeds belicht door de institutionele kritiek van de vorige generaties. In het verlengde daarvan kan de collectie reflecteren op maatschappelijke kwesties.

Ahmet Ogut, Bakunin's Barricade, 2014-2015

Tot slot stelt ze dat de collectie door kunstenaars kan worden ingezet als een schild. Hierbij neemt ze Bakunin’s Barricade (2014-2015) van Ahmed Ögüt als voorbeeld, waarbij collectiestukken van het Van Abbemuseum letterlijk als schild dienden. Het punt dat zij hier maakt moet echter in een minder letterlijke zin worden beschouwd. Door niet het belang van objecten en de canon te ontkennen, maar hun waarde en status te gebruiken, kan een collectie worden ingezet als instrument voor verandering.

Interventies in het Cobra Museum: de ‘geest’ van Cobra en de installatie als frame

Na de lunch ligt de nadruk op het Open Collectie Programma dat conservator Hilde de Bruijn in het Cobra Museum startte in 2013. Voor de eerste en tweede fase ervan werd samengewerkt met studenten van de Rietveld academie. Dat resulteerde in autonoom werk waarin de ‘geest’ van Cobra terug te zien is, daarmee doelend op elementen als de drang naar vrijheid, samenwerking en interdisciplinariteit. De huidige installatie van Bank & Rau is de derde in de reeks. Het Deense duo verwerkte hierin behalve originele werken en archiefmateriaal, tal van verwijzingen en historische gegevens. Deze installatie kan worden ‘uitgepakt’, zoals aangetoond in de lezing van Anik Fournier, en biedt voor de geïnformeerde kijker een frame vanuit waar Cobra kan worden herzien.

Bank & Rau, intervantie in Cobra Museum

De Bruijn stelt dat deze langdurige projecten niet alleen interessant zijn omdat ze een nieuw publiek aanspreken, ook tonen de projecten de actualiteitswaarde van Cobra en betekenen ze een belangrijk hoofdstuk in de receptie van Cobra.

Na de lezingen van De Bruijn en Fournier lichten betrokken kunstenaars hun projecten verder toe. Hieruit blijkt hoe de kunstenaars zich door Cobra lieten inspireren, maar er bovendien vrijelijk afstand van konden nemen. Zoals door Pask en Bergholtz wordt gesteld: ‘We work beside Cobra, not with or about Cobra’.

Streven naar een levende geschiedenis

Het vertrouwen waarmee het Cobra Museum de collectie aan kunstenaars overhandigt verdient waardering. Anke Bangma, voormalig conservator in het Tropenmuseum en sinds kort artistiek leider van TENT, stelt dat de nadruk op de ‘geest’ van Cobra een revolutionaire verschuiving is naar een immateriële collectie. Zij benadrukt echter ook dat het koesteren van de immateriële nalatenschap problematisch wordt zodra deze is gestoeld op verwerpelijke ideeën, zoals bij het Tropenmuseum.

De reflectie van Bangma is scherp en verfrissend na het nogal specifieke middagprogramma. Binnen tien minuten werpt Bangma een aantal prangende kwesties op. Zo vraagt ze zich af hoe de perspectieven van kunstenaars worden geïntegreerd in het handelen van het museum. Hiermee legt zij de vinger op de zere plek, want is de drang naar kunstenaarsinterventies niet vooral een honger naar publiciteit? Is het niet onderdeel van een bredere verschuiving van het museum als onderzoeksinstituut naar tentoonstellingsmachine?

Het zijn deze vragen die wat mij betreft meer aandacht verdienen. Het uitnodigen van derden – kunstenaars of andere belanghebbenden – resulteert immers niet bij voorbaat in een scherpe tentoonstelling. Waarin verschilt de kunstenaarsinterventie wezenlijk van mediahypes als het DWDD Pop-up Museum? Moet het museum zijn autoriteit hier bij voorbaat voor opgeven?

Bangma oppert tot slot een alternatieve omgang met de museumcollectie waarbij niet materieel behoud, maar actieve omgang ons erfgoed levend houdt. In de afsluitende Q&A vinden de sprekers elkaar in dit idee van een ‘levende geschiedenis’. Zoals O’Neill stelt draait het om een democratisering van het museum waarbij niet wordt gemikt op bezoekersaantallen, maar meerstemmigheid de remedie vormt op een statisch wereldbeeld.

Artist’s interventions in Museum Collections, University of Amsterdam / Cobra Museum, Cobra Museum Amstelveen, 27.20.2016

Floor van Luijk

Recente artikelen