Helen Cammock, ‘Che si può Fare'(2019), film still. Courtesy de kunstenaar en Kate MacGarry, Londen
Helen Cammock bij STUK – Wat kunnen we doen?
Che si può fare?, een klaagzang uit 1664 van de Italiaanse Barbara Strozzi, kan vertaald worden als: ‘Wat kunnen we doen?’. Dat is de vraag die Helen Cammock, hier vooral bekend vanwege haar nominatie voor de Turner Prize, centraal stelt in haar tentoonstelling bij STUK in Leuven, over de toenemende dreiging van het racisme, en het voorrecht om te kunnen luieren in het gras.
Bij binnenkomst van de solo-expositie van Helen Cammock in STUK in Leuven, word ik ontvangen door de klanken van klassieke zang in een anachronistisch samenspel met jazztrompet. Het lied blijkt Che si può fare te zijn, een klaagzang uit 1664 van de Italiaanse Barbara Strozzi — een van de zeldzame vrouwelijke componisten uit de Barok. Het opgraven van ongebruikelijke bronnen is typerend voor het werk van Cammock, waarin ‘ongehoorde stemmen’ centraal staan. De Britse kunstenaar ontwikkelde op 35-jarige leeftijd een kunstpraktijk na een loopbaan als sociaal werker. In 2019 was zij één van de genomineerden van de Turner Prize, waarop zij en haar drie mede-genomineerden de organisatie verzochten de prijs te delen. Deze solidariteit spreekt ook uit haar praktijk waarin zij een ingewikkeld web weeft van wereldgeschiedenis, poëtische observaties en sociaal engagement.
De klaagzang Che si può fare diende Cammock als leidraad voor een zes maanden durend onderzoek in Italië, waarbij zij zowel zeventiende-eeuwse barokmuziek van vrouwelijke componisten als verhalen van artiesten, activisten, politici, historici, migranten en vluchtelingen verzamelde. Het drie-kanaals videowerk Chorus I (2019) is de synthese van dit onderzoek. Het eerste dat opvalt in dit werk zijn de getuigenissen van verschillende vrouwen die op verschillende kruispunten van de geschiedenis actief zijn en waren. Een oudere Italiaanse vrouw die in het verzet zat vertelt hoe het voelde om onder het fascisme te leven. Een andere vrouw werkte tijdens de Apartheid bij het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) en vertaalde poëzie uit Afrika naar het Italiaans. Een non organiseert activiteiten voor kansarme vrouwen zoals informele taallessen en het decoreren van tassen. Een vrouw vertelt over de tas die zij tijdens zo’n activiteit gemaakt heeft, waarin een geschiedenis van rouw en verlies verbeeld wordt. Zoals het een klaagzang betaamt ‘bezingen’ de individuele verhalen het universele lijden. De verhalen zijn echter eerder daadkrachtig dan beklagend, het is een verzameling bijzondere mensen die op een klassieke manier ‘inspirerend’ genoemd kunnen worden.
[blockquote]Een schuin gefilmde rivier, een duif bij een fontein, architectuur, graffiti: de beelden doen voor de onwetende kijker willekeurig aan. De diepgang van het onderzoek komt meer naar voren in de diverse gezongen muziekstukken
Op de drie schermen worden beelden van de interviews gecombineerd en afgewisseld met beelden die Cammock in Italië in de openbare ruimte gefilmd heeft. Zowel de onderwerpen als hun documentatie zijn vagelijk poëtisch en lijken bijna terloops gemaakt: een enigszins schuin gefilmde rivier, een duif bij een fontein, architectuur, graffiti. Hoewel de beelden waarschijnlijk voortkomen uit het onderzoek, doen ze voor de onwetende kijker nogal willekeurig aan. De diepgang van het onderzoek komt meer naar voren in het derde compositorische element in de film: de diverse gezongen muziekstukken, waaronder het bovengenoemde Che si può fare, gezongen door de Cammock zelf. Waar de getuigenissen wat te episch zijn en de beelden juist generiek, zijn de muziekstukken zowel gelaagd wat betreft hun geschiedenis als effectief in het raken van toeschouwer. Even wordt er niets verteld, deze fragmenten vertellen zichzelf.
De compositie met beelden, muziek en getuigenissen in Chorus I vormt een structuur die eeuwen en geschiedenissen — van barok tot apartheid, van fascisme tot slavernij — losjes overspant. De getuigenissen van de vrouwen bieden het meest concrete aanknopingspunt voor interpretatie. Ze bevinden zich nadrukkelijk op het snijvlak van het individuele verhaal en de grote stroming van de tijd. Al die bijzondere mensen geven het gevoel alsof er ook van de toeschouwer iets wordt verwacht, ook nu is er een toenemende dreiging van het fascisme, het racisme, het lijden. ‘Er was toen nog culturele en politieke diepgang’, zegt de vrouw die de apartheid bestreed. ‘Ik weg tegen jongeren: verenig jullie, richt praatgroepen op’, zegt de vrouw die als tiener het fascisme bestreed. Che si può fare? kan vertaald worden als: ‘Wat kunnen we doen?’ Dat is de vraag.
Anders dan engagement roept het mengsel van klaagzangen echter een gevoel van generieke meewarigheid op, vergelijkbaar met het gevoel dat je soms krijgt door de krant te lezen, of door een Social Media-feed te scrollen — het gevoel dat de geschiedenis zich afspeelt en dat je hem kan aanschouwen en je er zelfs aangedaan door kan voelen, maar er niet bepaald onderdeel van bent. ‘Bijzondere verhalen’ roepen op dat soort momenten empathie op die direct door vervreemding gevolgd wordt. Het kan zijn dat de tijdsgeest ons gewoon verpest heeft: ‘Misschien is het onze schuld, we hebben jullie alles gegeven. Jullie hebben nooit ergens voor moeten vechten’, zegt de vrouw die zich tegen het fascisme verzette, tegen de volgende generaties. Het kan ook zijn dat voor de ‘huidige generatie’ niet het gebrek aan strijdvaardigheid het probleem is, maar de ongrijpbaarheid en grote schaal van het strijdtoneel. En de schaal die Chorus I oproept is bijzonder groot.
Het gevoel van vervreemding is opvallend aangezien Cammock juist zegt een soort universele verbondenheid op te willen roepen. Zij noemt het woord Ubuntu, dat verwijst naar een Zuid-Afrikaanse filosofie over onderlinge verbondenheid en interconnectiviteit. Het lijkt erop dat Cammock zich door haar onderzoek in verbinding voelde staan tussen verschillende verhaallijnen, maar dit gevoel niet aan de toeschouwer wist over te dragen.
Dat we met z’n allen een ongezonde relatie hebben tot werk en ontspanning, dat weten we inmiddels wel. Cammock kiest een iets breder perspectief door het onderwerp aan macht en privilege te verbinden
Voor het gebouw waar STUK in gevestigd is, staat een groot groen monochroom billboard met daarop in witte letters de vraag: ‘Can you remember when you last did nothing?’ Dit werk van Cammock sluit aan op het tweede grote project in de tentoonstelling: They Call it Idlewild (2020), een audiovisueel essay over luiheid, nietsdoen, de politieke toepassing van deze twee termen, en over wie het voorrecht heeft te luieren. Cammock heeft deze film gemaakt tijdens haar residency in het Wysing Art Centre in Engeland. Onder de begeleiding van Cammocks stem toont de camera beelden van het archief van Wysing, de gebouwen van de residency, de werkplaats, de tuin, wuivend gras, voorbij rijdende auto’s, spinnenwebben. De door de kunstenaar gesproken tekst weeft een web van citaten en referenties van schrijvers als Audre Lorde, Mary Oliver en James Joyce, en houdt een stevig tempo aan.
Dit werk is vlak voor de pandemie gemaakt (toen het evenwicht tussen werk en vrije tijd echt op de voorpagina’s belandde) maar ook destijds was dit onderwerp al ruim uitgekauwd. Dat we met z’n allen een ongezonde relatie hebben tot werk en ontspanning, dat weten we inmiddels wel, net als dat nietsdoen en dromen zowel een noodzakelijkheid als een luxe zijn. Cammock kiest een iets breder perspectief door het onderwerp aan macht en privilege te verbinden. Zij zingt bijvoorbeeld een soepele versie van het liedje Lazy Bones uit 1933, dat zij vervolgens gebruikt om het racistische stereotype van ‘de luie zwarte man’ te analyseren. ‘Terwijl juist de machthebber degene is die lui is’, spelt Cammock nogal letterlijk voor ons uit.
De beelden uit Wysing doen afvragen waar in dit discours Cammock de kunstpraktijk eigenlijk positioneert. Creatief werk parasiteert bij uitstek op dagdromen en andere essentiële vormen van vrije tijd. Het is hierbij interessant dat Cammock de verstilde beelden die aanzetten tot dagdromen in Wysing gefilmd heeft, wat uiteindelijk toch een werkplek is. De ietwat te explicerende tekst licht de beelden, die juist willekeurig lijken, daarbij nooit echt toe.
They Call it Idlewild spoort de lezer aan om een moment van vrijheid te vinden, zegt Cammock. Het letterlijke en volle essay echter vraagt om een actievere aandacht, die weinig te dromen overlaat. Dit is ook terug te zien in het billboard, dat met de directe vraag een duidelijk beroep doet op de toeschouwer. In plaats van aanzetten tot dagdromen, vraagt het je (op een dromerige toon) na te denken. ‘Ontspan je’ is zoiets als ‘voel je verbonden’. Je roept het gevoel niet op door het erover te hebben.
De multidisciplinaire projecten van Cammock zijn complexe composities. Met de expositie Che si può fare is gepoogd een structuur te weven die stevig genoeg is om het lijden te benoemen, en licht genoeg om het wuivende gras voelbaar te maken. Helaas versterken de verschillende onderdelen elkaar in dit geval niet, of misschien is het een gebrek aan verbinding.
Helen Cammocks Beneath the Surface of the Skin is nog t/m 14 november te zien bij STUK in Leuven
Pia Louwerens
is beeldend kunstenaar en schrijver