metropolis m

Deana Lawson

Huis Marseille

8.6 t/m 1.9.2019

 

Terwijl de solotentonstelling I Can Make You Feel Good van Tyler Mitchell bij Foam op zijn einde loopt, wordt in Huis Marseille de volgende fotografietentoonstelling waarin zwarte personen centraal staan opgebouwd. Deana Lawson (Rochester, 1979) krijgt haar eerste grote solotentoonstelling in Europa, waarmee Huis Marseille een primeur te pakken heeft. Want hoewel het werk van Lawson in Amerika al veel getoond is in musea zoals het MoMA, MoMA PS1 en The Underground Museum is haar werk aan deze kant van de oceaan nog nauwelijks te zien geweest.

Anders dan Mitchell, die in zijn werk nadrukkelijk de beeldtaal van de mode verkiest en vervreemding oproept door het zwarte model te plaatsen in een omgeving die we vooral van witte modefotografie kennen, onderzoekt Lawson zwarte identiteit in een eigen beeldtaal. In plaats van te werken met professionele modellen portretteert ze mensen (bekenden en onbekenden) die afkomstig zijn uit hetzelfde milieu waarin zij opgroeide. Lawson portretteert hen in krappe huiselijke omgevingen die hun raciale achtergrond, klasse en smaak vertegenwoordigen. Zij werd daarbij geïnspireerd door de foto’s die zij vond in haar familiealbums en in een rijk archief aan gevonden foto’s, waarvan ze met Assemblage (2010) een deel laat zien in Huis Marseille . 

Hoewel Lawsons portretten naturalistisch ogen, zijn ze in hoge mate geënsceneerd. Ze noemt de gelaagde beelden ‘environmental portraits’ en net zoals in de Nederlandse genreschilderkunst van de zeventiende eeuw zitten er vele verhalen, geschiedenissen en morele boodschappen in de details van haar portretten besloten. Het loont om de werken, die op groot formaat zijn uitgevoerd, nauwkeurig te bestuderen. Het werk Nation (2008) bijvoorbeeld toont een portret van twee jonge mannen waaraan Lawson in de rechterbovenhoek een foto van het kunstgebit van de Amerikaanse president George Washington toevoegde. Ze verwijst hiermee naar het feit dat Washington in 1784 negen tanden van ongeïdentificeerde ‘negroes’ aanschafte voor het vervaardigen van zijn kunstgebit. Waarschijnlijk waren de tanden afkomstig van de tot slaaf gemaakte Afro-Amerikanen die op zijn plantage Mount Vernon werkten. In Nation zitten de twee donkere mannen op een leren bank. Ze hebben beide een ontbloot bovenlichaam en zijn omhangen met gouden sieraden. De linker kijkt de toeschouwer met een provocerende blik recht in de ogen aan, zijn arm uitgestrekt, alsof hij op het punt staat om van zijn hand het gebaar van een pistool te maken. De ogen van de rechter man staan wazig. Hij draagt een vreemd tandheelkundig apparaat wat op groteske wijze herinnert aan de brute geschiedenis van het kunstgebit. Gek genoeg zet het apparaat, uitgevoerd in hetzelfde goud als de kettingen, de figuur ook kracht bij, alsof het ding een natuurlijk onderdeel vormt van zijn gouden entourage: gangster style. Mogelijk geïnspireerd door Duke Ellingtons uitspraak ‘We will bend your culture’ eigent Lawson zich het verhaal van Washington op deze wijze toe en transformeert het op een manier waarop het de zwarte identiteit kracht bijzet.

Ook in het prachtige Ringbearer (2016), waarin Lawson een oudere vrouw naast haar kleinkind portretteert, zien we verschillende elementen die een dubieuze connotatie hebben in beeld gebracht, zoals de zwarte pop met karikaturale gezichtskenmerken links bovenop de kast. In het geheel aan persoonlijke spullen, foto’s en meubelstukken wordt de negatieve lading van de pop als het ware teniet gedaan: ontdaan van de negatieve bijklank die het in een andere context zeker zou hebben. Op eenzelfde wijze doen de shabby omgevingen waarin de figuren in Lawsons werken zich steevast bevinden niets af van de kracht en schoonheid die ze uitstralen. In Ringbearer zien oma en kleinzoon er opperbest uit. Het tapijt mag dan weliswaar vol vieze vlekken zitten en de radiator aan vervanging toe zijn, maar het jongetje is strak in een blauw pak gestoken en ook oma draagt haar beste zondagse jurk. Haar glanzende paarse lippenstift is perfect afgestemd op de kleur van de bloemen op haar jurk en het paars wordt nogmaals herhaald in het satijnen kussentje waarop de ringen liggen.

In de werken Eternity (2017), Soweto Queen (2017), Sharon (2017) en Nicole (2016) brengt Lawson jonge donkere vrouwen volledig naakt of schaars gekleed in beeld. Ze poseren zelfverzekerd, zwoel en sensueel, hun blik trots op de camera gericht. De vrouwen lijken totaal niet onder de indruk van de omstandigheden waarin ze zich bevinden. Ze lijken hun omgeving te ontstijgen, alsof ze niet helemaal menselijk zijn. Zadie Smith ziet ze in haar prachtige uiteenzetting over Lawsons werk als een soort goddelijke wezens: ‘beautiful, imperious, unbroken, unfallen.’ Aan het begin van haar inmiddels beroemd geworden essay over Lawsons werk in The New Yorker schrijft ze geïnspireerd door het werk Sharon: ‘Imagine a goddess. Envision a queen. Her skin is dark, her hair is black. Anointed with Jergens lotion, she possesses a spectacular beauty. Around her lovely wrist winds a simple silver band, like two rivers meeting at a delta. Her curves are ideal, her eyes narrowed and severe; the fingers of her right hand signal an army, prepared to follow wherever she leads. Is this the goddess of fertility? Of wisdom? War? No doubt she’s divine — we have only to look at her to see that.’

De werken van Lawson gaan de pijnlijke geschiedenis van slavernij, raciale discriminatie en onderdrukking niet uit de weg. Net zomin wordt de economische situatie waarin de personen die ze portretteert zich bevinden door haar verbloemd. Het tegenovergestelde lijkt eerder het geval. Lawson creëert een poëtische beeldtaal van stukjes ducttape, viezige tapijten, versleten banken, stoffige radiatoren en kapotte gordijnen. Ze viert de net iets te kleine woon- en slaapkamers. En de figuren? Die blijven door dit alles onaangedaan.

Wanneer je in Huis Marseille de tentoonstelling bezoekt, valt op hoezeer elke foto tegelijkertijd hoogstpersoonlijk én onderdeel van een groter geheel is. De figuren die Lawson in beeld brengt delen een geschiedenis, een esthetiek (een voorliefde voor goud, zilver, tapijt, voile gordijnen, zware houten meubelen en grafische patronen) en een wilskracht om vooruit te komen in het leven dat hen achterstelde. Ze toont ons mensen die verbonden zijn door hun Afrikaanse afkomst, die soms ondanks grote geografische verschillen veel met elkaar gemeen hebben. 

Debbie Broekers

is kunsthistoricus

Debbie Broekers

is kunstcriticus en kunsthistoricus

Recente artikelen