metropolis m

Zvi Goldstein – Distances and Differences
S.M.A.K. Gent
24.06.2016 t/m 23.10.2016

Waarom zou je als kunstenaar, die in de jaren zeventig een veelbelovende carrière in Europa tegemoet gaat, verhuizen naar Jeruzalem? Zvi Goldstein deed dit. Ik vraag me hetzelfde weleens af over de fameuze museumdirecteur Willem Sandberg. Die vertrok na zijn pensionering bij het Stedelijk Museum in 1963 naar het Israel Museum. In de jaren zestig was ‘iedereen’ nog pro-Israël, maar Goldstein ging pas in 1978, toen het Beloofde Land al wat killer werd bejegend. Goldstein was het land in 1969 ontvlucht na de Zesdaagse Oorlog om zich te vestigen in Milaan. Daar domineerden op dat moment arte povera en conceptuele kunst, die beide voortvloeiden uit een kritische houding ten aanzien van institutionalisering en commodification van kunst. Met zijn verhuizing naar Jeruzalem trok Goldstein een radicale consequentie uit deze kritische houding. Jeruzalem ligt aan de periferie van de westerse kunstwereld, ondanks het prominente Israel Museum met zijn goed bedeelde afdeling moderne kunst – mede mogelijk gemaakt door Sandberg. In hetzelfde jaar stelde hij een methodologisch kader vast van zijn eigen oeuvre dat toen nog moest ontstaan.

Bijna veertig jaar later is deze methodologie de leidraad voor een omvangrijke overzichtscatalogus van zijn werk die recentelijk is uitgegeven door het Israel Museum en voor de huidige tentoonstelling in S.M.A.K. in Gent. Goldstein is een kunstenaar die continu een radicale positie inneemt en gezien en gehoord wil worden. Het zijn in eerste instantie de vele sculpturen en installaties die de ruimtes van het S.M.A.K. domineren. Goldstein combineert een liefde voor het idioom van het (Russisch) constructivisme met zijn rijke iconografie, waarin een utopisch ideaal de fantasie prikkelde, met het industriële fineer van het minimalisme. De rijke schakeringen van glanzend en geverfd metaal, glas, perspex en pvc, en in mindere mate hardboard, textiel en papier, laten het oog afwisselend focussen op dan weer het geheel, dan weer een detail. Een goed voorbeeld hiervan is een Schlemmer-achtige figuur in het werk The Peripheral Man uit 1995 (eerder al te zien geweest in het Van Abbemuseum in 2005). Of het laat twijfelen tussen centrum en periferie, als bij een Barnett Newman-schilderij, zoals in het werk Cultural Attraction (1990). Wie niet oplet verliest zijn bril aan de magneet waarop de titel van het werk is gegraveerd – het gebruik van het woord ‘attraction’ is kenmerkend voor het soort gelaagdheid van Goldsteins werk. Zijn teksten zijn er onlosmakelijk mee verbonden en worden als werken gepresenteerd: kloeke analyses van de dodelijke rol van het kapitalisme in de kunst, en van wat dan wel een nieuwe avant-garde kan zijn. Proletariat and Art (1984) bijvoorbeeld beschrijft de urgentie om het maatschappelijk potentieel van kunst overeind te houden via het collectief, met wat we nu commons zouden noemen. Alleen al vanwege zulke analyses verdient Goldstein dit retrospectief.

Enkele decennia geleden stond Goldstein behoorlijk in de belangstelling met zijn geëngageerd postminimalisme. In 1984 ontving hij in Israël de Sandberg Prize; hij participeerde in documenta VIII (1987) en de Biënnale van Venetië (1988) en kreeg in onder andere de Appel een solotentoonstelling (1992). Maar het maatschappijkritisch geluid van hem en zijn generatie bevroor onder de golf van de coole ‘derde weg’-kunst van onder meer de Young British Artists en hun succes op de kapitaalmarkt. Het is op de tentoonstelling in Gent niet zo gemakkelijk te ontrafelen hoe Goldstein daarop heeft gereageerd. Daarentegen valt zijn preoccupatie met de ‘Derde Wereld’ op: een fascinatie met deze denigrerende term die getuigt van een koloniaal, kapitalistisch perspectief. Zo bezien is Israël niet zozeer de periferie, maar veeleer het centrum van een koloniaal (neoliberaal) project. Vanuit dit centrum bereisde Goldstein intensief het Midden-Oosten en Afrika, en menig installatie uit de jaren negentig bevat de residuen daarvan. Maar uiteindelijk zijn sculpturen slechts dode objecten, die in depots liggen opgeslagen en speculatieve waarde vertegenwoordigen. Een materiële last dus. In 2004 brengt hij een kunstenaarsboek uit, On Paper. Het is een min of meer fictieve weerslag van een confrontatie met de geheime politie in Tsjaad. In 2010 volgt Room 205, een ‘gedachtestroom van één minuut direct na ontwaken in een hotelkamer in Tel Aviv’. Van deze polyfonische stream-of-consciousness maakte hij een perfectionistisch vormgegeven soundscape; het meest recente werk in de tentoonstelling. Naar verluidt slijt Goldstein momenteel zijn dagen als vrijwilliger bij de joodse begraafplaats in Jeruzalem.

Goldstein vertegenwoordigt in het postminimale landschap een geëngageerde stem die bovendien informatie over de staat van de mondiale maatschappij incorporeert. Dat maakt hem zo interessant, al is het maar omdat dergelijk globaal engagement in bijvoorbeeld de moderne kunstmusea in Nederland uit de canon is weggeschreven. Want tsja, engagement is moeilijk en wereldproblematiek al helemaal. Niettemin verhoudt ook zijn werk zich uitsluitend tot westerse condities. Het Midden-Oosten inclusief Palestina profileert zich steeds significanter met moderne kunst, maar daarbinnen is weinig ruimte voor het werk van Goldstein en zijn westerse collegae. Het siert het S.M.A.K. dat het niet alleen de complexe retrospectief van Goldstein aandurft, maar dat het deze tegelijk toont met het Iraakse paviljoen van de Biënnale van Venetië. Dat lijkt mij een logisch vervolg op het oeuvre van Goldstein.

Jelle Bouwhuis

PhD onderzoeker Moderne Kunstmusea, Globalisering en Diversiteit, VU Amsterdam

Recente artikelen