Jay DeFeo: The Ripple Effect
Ze wordt soms gerekend tot de abstract expressionisten en was een belangrijke figuur binnen de beatgeneratie in San Francisco: de Amerikaanse Jay DeFeo (1929-1989). Le Consortium wijdt een grote overzichtstentoonstelling aan het werk van deze relatief onbekend gebleven kunstenaar die na haar dood een zekere cultstatus heeft opgebouwd met haar spiritueel geïnspireerde, abstracte ‘hippiekunst’. Ze wordt bewonderd door een groot aantal hedendaagse makers, onder wie Ugo Rondinone, Trisha Donnelly en Oscar Tuazon, van wie ook in Dijon werk is verzameld. Hun aanwezigheid geeft aan hoe ver DeFeo’s invloed intussen reikt. Vandaar ook de titel van deze tentoonstelling: The Ripple Effect.
Er zijn meer dan vijftig werken van Jay DeFeo te zien, waaronder tekeningen op papier, schilderijen, foto’s en collages, waarin haar experimenten op het gebied van vorm, perspectief, contrast en textuur duidelijk naar voren komen. Het werk is sober, er komt weinig kleur in voor; voor DeFeo is textuur wat kleur voor andere kunstenaars is. We zien ongewone vormen in haar werk die tegelijkertijd abstract en figuratief zijn.
De gebruikte motieven doen vaak denken aan lichaamsdelen; een buste (Seven Pillars of Wisdom no. 6 uit 1989), een hand (Cygnus (Loop System no.3) uit 1975) of benen (Untitled (Eternal Triangle series) uit 1980). Ook zijn er kunsthistorische objecten te vinden in DeFeo’s werk, zoals iets dat lijkt op een stenen ornament in diervorm (het schilderij Makara uit 1972-1973) en mummiehoofden (de foto’s Untitled (R. Mutt’s cast) uit 1973). Ze reisde na haar afstuderen aan de kunstacademie van Berkeley in 1951 anderhalf jaar lang door Noord-Amerika en Europa, en verbleef zes maanden in Florence. Ze was goed op de hoogte van de kunstgeschiedenis en bracht in haar werk het abstract expressionisme, art informel en het surrealisme samen, in combinatie met wat spiritualiteit.
DeFeo’s belangrijkste werk, The Rose, gemaakt in de periode 1958-1966 ontbreekt helaas in Dijon. Begin jaren zestig trok Jay DeFeo zich terug uit de kunstscene om zich volledig op dit ‘huwelijk tussen schilderkunst en sculptuur’ te kunnen richten. Het resultaat was een enorm doek van meer dan drie bij twee meter waarop de kunstenaar dikke lagen olieverf had gesmeerd. Het schilderij is ongeveer dertig centimeter dik en weegt bijna een ton. Vanuit een centraal punt zien we stralen naar buiten schieten en oplossen in een bloembladachtige massa. Het werk ziet er, ondanks dat wat de titel ons wil doen geloven, niet echt uit als een roos, maar het is ook niet puur abstract. Er zit een dubbelzinnigheid in, bijna mystiek. Het heeft dezelfde impact als de gouden stralen van Bernini’s Extase van Theresia uit de zeventiende eeuw.
De schilderkunstige tactiliteit van The Rose vinden we terug in BS 2107 en BS 2018 (2016) van Bosco Sodi en zweitermärzzweitausendundzwölf (2015) van Ugo Rondinone in de hoge, eerste zaal. Beide werken tonen de impastotechniek: Rondinone schilderde een bakstenen muur die de structuur van een echte muur nabootst en Sodi zette een dikke, witte pasta op zijn drager, waardoor het werk doet denken aan een gepleisterde buitenmuur. Misschien een knipoog naar de anekdote van het moment dat DeFeo in 1965 haar studio uit moest en een deel van de muur weg moest halen om The Rose naar buiten te kunnen krijgen met een heftruck. Het kunstwerk was te groot en te zwaar om het simpelweg door de deur naar buiten te dragen.
De eerdergenoemde lichamelijke motieven zijn te zien in de vier grootformaat inkttekeningen zonder titel uit 2017 van Tobias Pils in de derde zaal. Als een ware Picasso combineerde Pils speels hoofden, benen en een verdwaalde penis verenigd met vogelachtige figuren tot een droomachtig geheel, net als DeFeo doet in bijvoorbeeld haar fotocollages.
In de vierde zaal worden verschillende werken van Sam Falls gecombineerd met die van DeFeo. Het gedeelde motief is direct duidelijk: de textuur van natuurlijke elementen. Er zijn foto’s van een wateroppervlak (Sam Falls, Gravity, 2016), verschillende werken met bladeren (Jay DeFeo, Cabbage Rose, 1975 en voorstudies daarvan) en als apotheose bladeren op water (Sam Falls, Untitled (Glendale Studio, philodendron monstera), 2017). De link tussen de kunstenaars wordt hier het onverbloemdst weergegeven.
In de meeste zalen is het echter zoeken naar de overeenkomst. De tentoonstelling werkt als een speurtocht en geeft haar geheimen pas bloot naarmate het bezoek vordert. Er blijft echter één vreemde eend in de bijt: Rachel Harrisons The Last Days of Disco uit 2016, een kleurrijke installatie met een fitnessbal en tientallen zaklampen. De relatie met het werk van DeFeo lijkt hier totaal zoek en The Last Days of Disco vloekt met zijn fluorkleuren ontzettend met de ingetogenheid van de rest. Waar Jay DeFeo veel aandacht lijkt te hebben geschonken aan de opbouw van haar tekeningen, schilderijen en collages, vormt het werk van Harrison bijna een belediging in diens afstotelijkheid en compositorische achteloosheid.
Geluk bij een ongeluk: het interessantste werk hangt in dezelfde zaal, om deze uitglijer te compenseren. De zeefdruk I Love – The Eyelid Clicks/I See/ Cold Poetry, Chapter 18 van R.H. Quaytman uit 2010 weet de subtiele tactiliteit, de deels figuratieve, deels abstracte vormentaal, de kunsthistorische referenties (in dit geval een pleurant) en het mysterieuze karakter van De Feo’s werk op een boeiende manier samen te vatten in één beeld. Hier is het aagenkondigde ‘rimpeleffect’ het meest geslaagd.
Jay DeFeo: The Ripple Effect
Le Consortium, Dijon
03.02.2018 t/m 20.05.2018
Loes van Beuningen
is kunsthistoricus