De maatschappelijke ladder
Jeroen Eisinga (1966) is in het verkeerde decennium geboren. Zijn films ademen nostalgie, een verlangen naar vroegere tijden, vroegere helden en antihelden, en vroegere opvattingen van kunst. Met de kunstenaar in de rol van maatschappelijke outsider die fulmineert over de burgerlijke mores die de samenleving gevangenhouden in geestdodende middelmatigheid. Ga naar de tentoonstelling die het Kunstmuseum in Den Haag heeft ingericht in het kader van de toekenning van de Ouborg Prijs 2019 aan Eisinga en je ziet films uit de jaren negentig met het patina van de jaren zeventig. In onscherpe super8-beelden voert de kunstenaar deels extremistische acties op: hij loopt geblinddoekt een cirkels draaiende auto zonder chauffeur tegemoet; hij beklimt een ladder aan de onderkant, hangend aan zijn voeten, met gevolg dat hij regelmatig naar beneden dondert; hij slaapt in slaapzak, terwijl een hond in de gang ernaast de wacht houdt. De scènes roepen reminiscenties op aan de video’s van Bas Jan Ader en Bruce Nauman, maar ze zijn toch anders, filmischer, minder plaatsbaar in hun tijd. Eisinga is een eenzaat met een camera, die, lees ik in de begeleidende catalogus, geen moeite heeft niet begrepen te worden. Want begrip van de maatschappij impliceert een vorm van aanpassing waar hij zich liever verre van houdt. Laat hem maar de querulant zijn, irritant en eigenwijs.
En toch is daar nu een boek, uitgegeven in het kader van de Ouborg Prijs, waarin Eisinga zelf alle moeite doet zijn werk beter verstaanbaar te maken. Eisinga licht zijn bedoelingen tot in detail toe, aan de hand van teksten, storyboards, tekeningen en foto’s, als in een kleine Eisinga-bijbel waarin hij zijn persoonlijke archief gebundeld heeft. Vrijwel alle verzamelde tekst is van zijn hand; grappig genoeg is een deel van de foto’s juist van kunstcritici – alsof de rollen voor een keer zijn omgekeerd.
Eisinga toont zich, zoals het een romanticus betaamt, nadrukkelijk idealistisch. ‘Film gaat niet over IDEEËN maar over IDEOLOGIE’, schrijft hij, waarmee hij niet het idealisme bedoelt dat je nu veel in kunst ziet. Zijn werk is niet politiek of
maatschappelijk bevlogen, want dat is hem te voorspelbaar, vragen naar de bekende weg. Eisinga zoekt geen bevestiging van zijn opvattingen maar verrassing, hij wil in het beeld iets nieuws ontdekken. Meermaals heeft hij het over zijn diepe verlangen met zijn kunst échte ervaring te bieden. In een tijd waarin iedereen om zich heen een spiegelend schild opgetrokken heeft van sociaalgeaccepteerde meningen, is dat, zo geeft hij aan, nog geen gemakkelijke opdracht. ‘Het is bijna gekmakend hoe in deze tijd het publiek nauwelijks nog in staat lijkt om een kunstwerk met een onbevangen blik tegemoet te treden’, schrijft hij.
Eisinga toont zich in de teksten precies de man die je denkt dat hij is: compromisloos en obsessief. Eisinga schrijft met vaart, kritisch en met veel emotie. Hij is een associatieve analyticus, die er voor iemand die meningen verafschuwt opvallend veel meningen op nahoudt. Zijn lange introductie, bijvoorbeeld, is geen beschouwing maar een tirade. Het staat vol felle opinies over kunst, film en samenleving. Eisinga maakt korte metten met zijn critici, met name de hypocrisie van de dierenactivist en andere reaguurders die in zijn werk dierenleed meenden te herkennen. In plaats zich druk te maken om het dier zouden ze er goed aan doen zich eerst eens goed te informeren (ter geruststelling: alles is in scène gezet, er is bij Eisinga nooit een dier om de kunst vermoord). Evenzo krijgt de in zijn ogen hypocriete kunstwereld de volle laag, met zijn spiegelgedrag en politiekcorrecte platitudes. Ook de Popularis P krijgt, terloops, een veeg uit de pan (wie zou hij daar nu mee bedoelen?).
In detail legt Eisinga aan de hand van een hele lijst voorbeelden uit hoezeer zijn werk is ingebed in de filmgeschiedenis, misschien wel meer dan de beeldende kunst. Als klein eerbetoon aan dat zo vormende gedachtegoed (misschien moet ik zeggen filmgoed) mag zijn filmdocent van de academie in Arnhem, als een van de weinige auteurs van buitenaf, een korte tekst schrijven. Albert Wulffers kadert Eisinga’s recentste werk simpel en effectief in een traditie van de Dies irae. Ik lees dat de beroemde film Nightfall (2018), met een bibberende kudde schapen langs een wak met een dode ram, gemaakt is kort na het overlijden van Jeroens tweelingbroer Bart, met wie hij altijd zijn films maakten. Eisinga vertelt hoe dat beeld aanknoopt bij een ervaring van hem tijdens een winter uit zijn jeugd in Waspik.
Ik behoor niet tot het kamp van de grote liefhebbers van dit late werk die zich vooral na een tv-optreden bij DWDD in steeds grotere getalen achter dit werk hebben geschaard (ik heb zelf meer waardering voor zijn vroegere films). Maar dit boek heb ik met plezier gelezen. Het is open en eerlijk, zonder gêne. Je zou wensen dat alle kunstenaars tenminste een keer tijdens hun professionele loopbaan zo openhartig over de eigen kunstopvattingen en de hun visie op de kunstwereld zouden durven schrijven.
Jeroen Eisinga, De maatschappelijke ladder, Stroom Den Haag, 2019, ISBN
9789073799820
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M