Tell Me Your Story
Het reconstrueren van de verhalen achter de Afrikaans-Amerikaanse kunst uit de periode tussen 1920 en 2020 is een enorme klus. De tentoonstelling Tell Me Your Story, samengesteld door Rob Perrée en momenteel te zien in Kunsthal KAdE in Amersfoort, toont 140 kunstwerken van vijftig kunstenaars. Een tentoonstelling van was nog niet eerder in Nederland te zien, of je zou het actuele overzicht van Afrikaans-Amerikaanse kunst onder de titel Postcards from black America moeten noemen, georganiseerd door Perrée in De Beyerd in Breda in 1998. De huidige tentoonstelling is onderdeel van een drieluik dat Kunsthal KAdE aan de Verenigde Staten wijdt in dit verkiezingsjaar.
De tentoonstelling is chronologisch verspreid over zeven zalen en biedt een selectie kunstwerken, publicaties, documentair materiaal en muziek. Perrée heeft de tentoonstelling opgedeeld in vijf opeenvolgende historische secties: ‘Harlem Renaissance’, ‘Post Harlem Renaissance’, ‘Civil Rights’, ‘Black Renaissance’ en dat wat Perrée de ‘Bloom Generation’ heeft genoemd: het werk van hedendaagse Afrikaans-Amerikaanse kunstenaars. Het grote aantal kunstwerken (vooral schilderkunst) in de krappe ruimtes en het gebruik van kleurcodes voor elke sectie, in een Musée des Beaux Arts-stijl, onderstreept de klassieke en academische benadering van de curator. Hier wordt geschiedenis geschreven, zo de suggestie, maar de chronologische opbouw in combinatie met de thema’s mag zeer informatief zijn, er wordt een historische en artistieke continuïteit mee gesuggereerd die niet noodzakelijk overeenkomt met de ervaringen van de gepresenteerde kunstenaars.
De eerste zaal presenteert werk uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw: de tijd van de Harlem Renaissance (van 1918 tot circa 1937), een van oorsprong zwarte literaire stroming die hier ook mede wordt geïllustreerd met een vitrine met boekomslagen en boekillustraties van kunstenaar Aaron Douglas (1899-1979). De sfeer van die tijd wordt in beeld gebracht in Elmer Simms A night-club map of Harlem (1932) die scènes uit de nachtclubs van Harlem verbeeldt. De leden van deze beweging waren actief op het gebied van literatuur, muziek, de podiumkunsten en beeldende kunst, en probeerden het concept ‘negro’ te heroverwegen zonder rekening te houden met de witte stereotypen die de relatie van zwarte mensen met hun eigen wortels en met elkaar hadden beïnvloed. Ze probeerden zich ook te bevrijden van de Victoriaanse morele waarden en burgerlijke afkeur van hun leven. Er zijn diverse publicaties te bekijken, onder andere James Baldwins The Fire Next Time (1962), Jean Genets The Blacks (1958), Ralph Ellisons Invisible Man (1952) en The Crisis (juni 1921), een tijdschrift dat W.E.B. Du Bois in 1910 oprichtte. Zij tonen aan dat de beweging een fundamentele rol speelde in alle Afrikaans-Amerikaanse literatuur die hierop volgde en dat ze later een aanzienlijke impact had op de zwarte literatuur en het zwarte bewustzijn over de hele wereld.
Het derde deel is gewijd aan de periode van de Civil Rights (1954-1968), de strijd van zwarte Amerikanen voor desegregatie en gelijke rechten. De beweging werd een referentieperiode, ook buiten de Amerikaanse grenzen, voor het ontwaken van het racistisch geweten in de samenleving en wordt nog steeds gemarkeerd door de symbolische figuur van Martin Luther King (1929-1968) en zijn ‘I Have a Dream’-toespraak in 1963. Dit gedeelte bevat verschillende schilderijen, drie posters van Emory Douglas, werk van Gordon Parks (1912-2006) en vijf nummers van Black Panthers, de krant van de gelijknamige burgerrechtenbeweging. De kranten komen uit de Black Archives in Amsterdam en deze geste van inclusie is belangrijk en noodzakelijk als teken van verbondenheid tussen de strijd van zwarte Amerikanen en zwarte Nederlandse sociale groepen en activisten. Het verband tussen de Black Panthers en Gordon Parks wordt expliciet gemaakt door de journalistieke en activistische aard van het getoonde materiaal, waaronder kranten, tijdschriften en foto’s van Parks die speciaal voor de pers zijn gemaakt. In de buurt van de nummers van Black Panthers, aan de rechterkant van de zaal, zijn twee foto’s van Parks te zien, Airline Terminal, Atlanta, Georgia (1956) en At Segregated Drinking Fountain, Mobile, Alabama (1956). De foto’s zijn gekoppeld aan drie exemplaren van een uitgave van Life van 24 september 1956 waarin de foto’s van Parks zijn opgenomen. Deze combinatie laat zien dat hij niet alleen fotograaf was, maar ook journalist, kunstenaar en verteller van ‘The American Experience’. Hij fotografeerde in het kader van de strijd tegen segregatie, waarbij zijn camera diende als wapen tegen armoede, racisme en welke vorm van onrecht dan ook. Parks richtte het apparaat spontaan op zijn arme medemens, zwart en wit, en gebruikte een directe, sobere stijl die de essentie van de situatie weerspiegelt. Zijn foto’s zijn bijzonder, omdat ze verdergaan dan het directe onderwerp; hij veranderde de levens van de leden van zijn gemeenschap. Hiermee bereidde hij de weg voor de belangrijkste stroming binnen de zwarte Amerikaanse populaire cultuur sinds de Harlem Renaissance. Zijn manier van omgaan met urgente maatschappelijke problemen uit de zwarte gemeenschap maakt hem één van de hoogtepunten van deze tentoonstelling.
In deze zaal hangt ook werk van Faith Ringgold (1930) dat verbonden is met dat van Parks, met vergelijkbare thema’s en verhalen. Ringgold steunde de Black Power- en vrouwenbewegingen; feminisme en racisme zijn de belangrijkste thema’s in haar schilderijen, quilts en posters. Haar rood-groene poster United States of Attica (1972) toont een alternatieve kaart van de Verenigde Staten, waarop de oorlogen, rellen en moorden per locatie worden opgesomd en gelokaliseerd. Haar werk voegt de radicale vrouwenstem toe die tot dan toe in de tentoonstelling ontbrak.
De laatste drie ruimtes bevatten een sectie gewijd aan de Black Renaissance, die twee zalen beslaat en verwijst naar de jaren 1990. Hier wordt werk van Kara Walker (1969) en Carrie Mae Weems (1953) getoond die beide de representatie van zwarte vrouwen en zwarte mannen behandelen. Er zijn ook fotografische corpora van Carrie Mae Weems te zien. Eén daarvan is een fragment uit haar serie Kitchen Tables (1990), gepresenteerd met zes monumentale, aangrijpende zwart-witfoto’s, opgehangen in twee rijen. Deze foto’s tonen scènes die zich afspelen in de huiselijke ruimte van de keuken, zoals ervaren door een vrouw, gespeeld door Weems zelf. Elke scène is uniek en intiem, en toont haar op verschillende tijdstippen rond dezelfde tafel met haar geliefde, vrienden en dochter; Weems lijkt conceptueel te experimenteren met haar fotografische stijl en eigen stem. Naast Weems worden drie werken van Kara Walker gepresenteerd waarvan de digitale video National Archives Microfilm Publication M999 Roll 34: Bureau of Refugees, Freedmen and Abandoned Lands: Six Miles from Springfield on the Franklin Road (2009) erboven uitspringt. In deze video gebruikt Walker een narratief, taal en persoonlijke ervaring in combinatie met tekeningen en papieren silhouetten om personages tot leven te brengen die het verhaal vertellen van een zwart gezin dat wreed is behandeld door een groep witte mannen tijdens de periode van de wederopbouw. Hier worden de bestaande stereotiepe beelden gecorrigeerd door het tonen van een ander beeld dat voortkomt vanuit de gemeenschap zelf, in een institutionele context.
De laatste in tweeën gedeelde zaal is het meest moderne en monumentale gedeelte van Tell Me Your Story, met schilderijen en foto’s, waaronder From Ferguson to Baltimore (2015) van de in Brooklyn woonachtige kunstenaar Dáreece Walkers; een aangrijpend fresco van het hedendaagse Amerikaanse leven. Dit figuratieve, verhalende schilderij is een sociaal-politieke reactie. Drie liedjes, die op een koptelefoon te beluisteren zijn, waaronder Good Cop, Bad Cop (2007) van rapper Ice Cube, resoneren met Walkers werk over politiegeweld en rellen in Ferguson en Baltimore. De songtekst verhaalt: ‘Good cop, good cop, where is your dignity? Where’s your empathy? Where is your sympathy? Bad cop, where’s your humanity?’
Tijdens mijn bezoek aan Tell Me Your Story rijst steeds de vraag of de tentoonstelling een geschikte manier heeft gevonden om honderd jaar Afrikaans-Amerikaanse kunst te vertegenwoordigen. De tentoonstelling suggereert dat Afrikaans-Amerikaanse kunst een geschiedenis an sich is, wat een uiterst selectieve benadering is, die een gemakkelijk verteerbaar beeld nog eens versterkt. Een onderzoek naar de institutionele mechanismen die erkenning genereren is noodzakelijk. Ik herinner me wat dat betreft de brief van kunstenaar en filosoof Adrian Piper aan de redacteur van The New York Times Magazine, waarin zij in antwoord op Thomas Chatterton Williams’ beschrijving van haar werk vermeldt dat het niet haar beslissing was ‘to stop showing with artists of color, but rather to stop showing in racially segregated exhibitions, i.e. those comprising only African American artists’.
Tell Me Your Story is een zeer welkom en goed startpunt voor een discussie over de manier waarop Nederlandse musea kunnen omgaan met dergelijke artistieke praktijken en geschiedenissen. Maar ik zou het niet direct al een goed voorbeeld willen noemen. Daarvoor roept de legitimiteit van het chronologische kader van 1920-2020 te veel vragen op, in een Nederlandse context waarin nog onvoldoende begrip is van de Afrikaans-Amerikaanse geschiedenis en artistieke bewegingen. Daarvoor ontbreken er in Amersfoort ook te veel grote kunstenaars die bekend staan vanwege de kwaliteit en de radicaliteit van hun werk, zoals Glenn Ligon, Adrian Piper en William Pope.L.
Tell Me Your Story 8.2 t/m 17.5.2020, Kunsthal KAdE, Amersfoort
Uit het Engels vertaald door Loes van Beuningen
Karima Boudou
is kunsthistoricus en curator