2. berlin biennale
2. berlin biennale
Biënnale zonder concept
Biënnale Zonder Concept
In de week van de opening verkondigde Saskia Bos overal waar mogelijk dat de door haar samengestelde 2. berlin biennale geen concept had. Het was als vloeken in de kerk. Een biënnale zonder concept, nota bene in Duitsland, het land van de grote denkers, de grote geschiedenissen, grote kunsthistorici en thematentoonstellingen. Het land ook van Arnold Bode’s documenta waar elke vier jaar de kunst in een groots en meeslepend verband wordt geplaatst. ‘Geen concept’, een grotere provocatie van het kunstlievende deel van de theoriezuchtige Duitse natie is niet denkbaar. De reactie was voorspelbaar: de kritiek viel massaal over haar heen.
Waar intellectualisme in de kast wordt gezet, komt al snel bezieling als leitmotiv om de hoek kijken. In de beste traditie van koning Fuchs toonde Bos zich in Berlijn een waardige kroonprinses door haar Biënnale Zonder Concept te maken tot een Biënnale van de Bevlogenheid. Haar bevlogenheid vooral, maar ook die van de kunstenaars die onder de kernwoorden ‘verwantschap en betrokkenheid’ bijeengezocht waren. Er is niets tegen de bezieling van Bos, maar, stelde een Duitse criticus vertwijfeld vast, wat moet je met zo’n persoonlijk getinte vlootschouw van hedendaagse kunst als er uiteindelijk niets substantieels over de kunst van dit moment wordt beweerd. Hij was te beleefd om te zeggen: who the fuck is Saskia Bos om hier bij ons in Berlijn haar lijstje favoriete kunstenaars op te dienen, zonder context, zonder visie, zonder idee.
Helemaal correct is zijn opinie niet. Bos is niet de eerste de beste met haar langjarige verbintenis aan een van de toonaangevende kunstplekken in Nederland. Bovendien was de Biënnale Zonder Concept, hoewel geheel overeenkomstig de Nederlandse opvatting van kunst voornamelijk gezellig, vermakelijk en vooral niet te ingewikkeld, volstrekt geen contextloze verzameling van internationale kunst. Bos had er alles aan gedaan om haar persoonlijke lijstje favoriete kunstenaars enig draagvlak te geven. Ze had gekozen voor redelijk bekende kunstenaars, voor de juiste auteurs in de catalogus (collegae als Nicolas Bourriaud, Charles Esche en Daniel Birnbaum) en voor een vertrouwde tentoonstellingsformule (veel verschillende kunstenaars op twee locaties in Berlin-Mitte en twee meer exotische plekken in Oost-Berlijn). Het draagvlak ontstond echter vooral door Bos’ voorkeur voor sociaal-maatschappelijk geëngageerde kunstenaars. Dat gaf aan de Biënnale Zonder Concept een herkenbaar kader (let wel geen thema) overeenkomstig de belangrijkste trend in de kunst van de laatste jaren.
Nu kun je denken: ha leuk, sociaal engagement, hét onderwerp van de jaren negentig. Het wordt tijd dat daar eens de balans van wordt opgemaakt! Maar helaas, in Berlijn ben je hiervoor aan het verkeerde adres. Bos kauwt kritiekloos voort op de inmiddels smakeloze concepten van de godfathers van de sociale praktijk: de curatoren Nicolas Bourriaud, Bart De Baere en Hans Ulrich Obrist, hun tentoonstellingen Traffic, This is the show… en Take me I’m yours en de eerste generatie sociale kunstenaars die zij voorstelden, onder wie Rirkrit Tiravanija. Volgens Bos is hun invulling van het begrip sociale interactie, van inmiddels een goede zeven jaar geleden, onverminderd van belang. En dus krijgen we voor de zoveelste keer massages, cafés, lounges en wat dies meer zij opgediend, alsof de tentoonstellingsbezoeker onderhand niet doodmoe is van al die pseudo-zorgzaamheid van kunstenaars in kunstruimtes. Zorgzaamheid die, zoals Bos zelf in de catalogus beweert, nooit tot een oplossing van werkelijke problemen zal leiden en in de beste gevallen niet meer is dan de aanduiding ervan. Zoals zo vaak bij dit soort projecten lagen ook in Berlijn de meeste attracties alweer snel na de opening stil en trof de bezoeker niet meer aan dan een leeg decor. Want deze kunstenaars mogen zich dan wel graag bekommeren om de bezoeker, hun bekommernis geldt eerst en vooral de eigen carrière en dus het openingspubliek. Alicia Framis’ op zichzelf prachtige semi-transparante houten biechtcel waar vrouwen zich konden laten verwennen door een mannelijke ‘comforter’ was tijdens mijn bezoek zelfs in zijn geheel ontmanteld en verhuisd naar een nieuwe opening, die van Sonsbeek waar een nieuwe lading kunstbobo’s wachtte die voor de carrière van Framis van belang konden zijn.
Natuurlijk heeft Nicolas Bourriaud gelijk, als hij in de catalogus beweert dat de ene massage de andere niet is – in Berlijn is de Minibar (Just for Women only) van Framis van een heel andere orde dan de salon van Surasi Kusolwong, waar iedereen welkom was voor een typisch Thaise massage. Maar belangrijker dan het subtiele onderscheid tussen de twee is de vraag of onderhand niet eens kritischer gekeken moet worden naar de vorm en betekenis van dit soort publieksparticipatie in tentoonstellingsruimtes. Wat is de zin van de eindeloze herhaling van interactieve modellen als ze steeds blijven hangen in een soort representatie van sociale actie zonder daadwerkelijk mensen bij elkaar te brengen, barrières te slechten, problemen op te lossen? Wordt het niet tijd dat deze modellen worden vervangen door meer betekenisvolle vormen van engagement, of blijft de kunstenaar tot in den eeuwigheid hangen in dit soort symbolische intentieverklaringen zonder werkelijk iets te willen bereiken?
In de catalogus gooit Charles Esche een balletje op met een pleidooi voor kunst die een model voor een andere maatschappij wil bieden, werkend binnen en buiten de kaders van de kunst. Dan Peterman is zijn grote voorbeeld. In Chicago heeft deze kunstenaar een omvangrijke sociale werkplaats gecreëerd waar allerlei drop-outs werken aan de productie van goederen (en kunst) uit gerecycled materiaal. In Berlijn toonde Peterman een keuken waar met behulp van kroonkurken pasta wordt gemaakt. Aardig idee, maar omdat de keuken niet werkelijk operatief was sloeg ook deze installatie meteen dood – als bleke pastalijkjes lag het voedsel opgebaard. Petermans keuken was het zoveelste zielloze symbool, terwijl juist iemand als hij door ergens in Oost-Berlijn een recycling werkplaats op te zetten een heel andere toon aan de biënnale had kunnen geven.
Door de mogelijkheden en onmogelijkheden van het engagement explicieter en op een meer historisch verantwoorde manier ter discussie te stellen had de biënnale een werkelijk verschil kunnen maken ten opzichte van al die tentoonstellingen die elke keer maar weer op een vrijblijvende manier een paar sociale modellen presenteren. Nu voegt Bos’ tentoonstelling zich geruisloos in die massa, gelijk een grijze muis. De Biënnale Zonder Concept was daarmee uiteindelijk vooral een Biënnale Zonder Gezicht.
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M