Beyond Paradise
Beyond Paradise
Fluweelzachte perziken omlijst door frisgroene bladeren, geschilderd in een dromerig realistische stijl van het allerzoetste Chinese soort, verwelkomen de bezoeker deze zomer in de hal van het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam. Geen vuiltje aan de helderblauwe lucht. De tentoonstelling Beyond Paradise gaat over toerisme. Paradijselijke natuur, zon, zee en strand, de gemiddelde toerist kan er geen genoeg van krijgen. Maar vakantie is geen louter onschuldig vermaak dat losstaat van mondiale politieke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
In haar video Folklore #II verbindt Patricia Esquivias op vermakelijk nonchalante wijze de levens van Philip II, die in de zestiende eeuw over het immense Spaanse rijk heerste, en popzanger Julio Iglesias. Philips wereldrijk brokkelde af, maar eind jaren zestig, nog tijdens het regime van Franco, onderging Spanje een economische wederopstanding als vakantieland. Burgeroorlog, armoede en dictatuur werden van het netvlies gewist – zon, zee en sangria was het devies, met de goedlachse en gebruinde Iglesias als visitekaartje van een gastvrij en zonovergoten Spanje. Toerisme is big business, vooral voor landen die gezegend zijn met een subtropisch klimaat.
Kunst en toerisme onderhouden nauwe banden. Niet alleen bezoekt menig vakantieganger wel eens een museum, afbeeldingen zijn altijd van levensbelang geweest voor het toerisme. Het verlangen naar elders moet worden gevoed met de beelden. Eerst brachten schilderijen en prenten mooie landschappen, bijzondere kunstschatten en vreemde culturen onder handbereik van de happy few, later vervulden fotografie en film die rol voor de massa. In zijn boek The Tourist Gaze: Leisure and Travel in Contemporary Societies (1990) wijst de socioloog John Urry op het samenvallen van de eerste all inclusive reis in 1841, georganiseerd door Thomas Cook, en de uitvinding van de fotografie rond 1840. Urry beschrijft het visuele karakter van het toerisme. De toerist is een plaatjesverzamelaar. Hij ordent en filtert, zoekt naar wat hij interessant acht en vergelijkt. Dat wat niet binnen het gewenste plaatje past wordt zoveel mogelijk genegeerd.
In Beyond Paradise zijn de rollen omgedraaid, waar het toerisme in het verleden haar belofte formuleerde op basis van de beeldende kunst, eigenen de exposanten zich de beeldtaal van ansichtkaarten en vakantiebrochures toe. Een principe dat, wanneer er weinig aan wordt toegevoegd, dreigt te verzanden in meligheid. Zo filmde Sascha Pohle op Tenerife alle hotels met zwembaden uit een vakantiebrochure, en dat waren er nogal wat. In ieder zwembad neemt een man een duik. Om hem heen worden de palmen, de kunstmatige rotspartijen, ligbedden, parasols en pastelkleurige appartementen uiteindelijk volkomen inwisselbaar. Hetzelfde geldt voor de serie ondergaande zonnen op de uitvergrote ansichtkaarten die Hans-Peter Feldmann aan de muur prikte. Negen keer dezelfde rode luchten boven een kabbelende zee. Romantiek lost op in herhaling. Grappig, maar erg verrassend is het niet.
Achtergrond van de tentoonstelling vormt de publicatie All that is solid melts into air. Notes on Tourism van Delphine Bedel, waar in allerlei teksten wordt stilgestaan bij de sociaal-culturele positie van het toerisme. In het boek vertelt Bedel (ook medesamensteller van de tentoonstelling in SMBA) het verhaal achter Kreidefelsen auf Rügen (1818) van Caspar David Friedrich, dat hij schilderde tijdens zijn huwelijksreis in dit vakantieoord geliefd bij de Pruisische upper class. In 1936 bouwden de nazi’s hier het gigantische vakantieoord Prora, met appartementen uitkijkend over zee. Het bijna vijf kilometer lange complex werd nooit voltooid. De bouw werd stilgelegd toen de Tweede Wereldoorlog begon. Tegenwoordig ligt het als een enorme ruïne langs de Baltische kust.
Bedels prachtig melancholieke opnames van een verlaten Rügen zijn helaas niet opgenomen in de tentoonstelling. Zo zou de mysterieuze foto waarop Friedrichs krijtrotsen als een nabeeld opdoemen uit zee, een mooie aanvulling zijn geweest op de schilderijen van Arnout Killian. Killian schildert landschappen van vermaak, zoals de Efteling met het oriëntaalse duizend-en-één-nacht-paleis in Fata Morgana (2007) en het glooiende grasveld van een golfbaan in The Green (2002). Het groen is niet fris maar sompig, de bomen zijn bijna zwart, de mensen zijn naar huis. Onderhuids broeit het, als stilte voor de storm. Alle Adams en Eva’s zijn uit het vakantieparadijs verdreven, het park wacht gelaten op wat komen gaat.
Even verderop in de tentoonstelling wordt deze zwaarte alweer verdreven door een verlossende glimlach. Lisl Ponger en het duo Erkan Özgen en Sener Özmen refereren aan wat je het bastaardzusje van het toerisme zou kunnen noemen: migratie. In The Road to the Tate Modern trekken Özgen en Özmen met paard en ezel door het archaïsche berglandschap van Koerdistan, op zoek naar de tempel van de moderne kunst. Als een hedendaagse versie van Don Quichot en Sancho Pancho, dolen zij veertig dagen en nachten rond, in een burleske zoektocht naar westerse waarden.
Lisl Ponger keerde het om, zij zocht ‘het buitenland’ op in haar woonplaats Wenen, variërend van een Nigeriaans oogstfeest tot een Egyptisch ramadanontbijt, van een Roma- en Sintibal tot een Mexicaanse bruiloft, en van Tibetaanse rituelen tot een Tsjechisch dissidentencafé. Het vreemde en exotische woont om de hoek en koestert haar identiteit, vervuld van migrantennostalgie.
Met de tentoonstelling Beyond Paradise willen samenstellers Delphine Bedel en Ayako Yoshimura de paradox van het toerisme tonen. Vakantie roept nog steeds een romantische, bijna paradijselijke verbeelding op, terwijl de feitelijke toeristische ervaring in belangrijke mate bepaald wordt door vercommercialisering, verregaande exploitatie van ongerepte natuur, de complexe relatie met migratie, de dreiging van terrorisme en zelfs oorlog. Van een harde confrontatie met een dergelijk rauwe realiteit is in SMBA echter weinig te merken. De deelnemers aan Beyond Paradise nemen de idylle op de hak, maar echt schrijnend wordt het nergens.
Lotte Haagsma