Bouchra Khalili – Hypothetische werken
Op afgelopen documenta maakte The Tempest Society van de Marokkaans-Franse Bouchra Khalili indruk vanwege de intieme, poëtische manier waarop een belastend verhaal verteld wordt, over het lot van de vluchteling, weg van huis, in een nieuwe, vreemde omgeving die iets van hem verlangt. In al haar werk, zowel video’s, foto’s als zeefdrukken, laat Khalili het persoonlijke kruisen met het politieke. Ive Stevenheydens portretteert de kunstenaar naar aanleiding van twee grote tentoonstellingen in Wenen en Parijs.
Identiteit, mobiliteit, immigratie en transitie. Met deze vier krachttermen zou je het leven en werk van Bouchra Khalili erg bondig kunnen samenvatten. Toch keert ze in haar kunstpraktijk steeds terug naar de nomadische en transnationale levensstijl die zowel zij als veel mensen er vandaag de dag op na houden. Khalili werd in 1975 in Casablanca geboren. Na omzwervingen in Parijs, Oslo en Berlijn woont ze nu in Boston, waar ze het fellowship program volgt van het Radcliffe Institute van Harvard. In haar werk, dat voornamelijk bestaat uit video’s en films, maar ook uit zeefdrukken en fotografie, toetst ze subjectieve verhalen en persoonlijke verslagen aan de canon van ‘De Geschiedenis’. Vooral minderheidsgroepen en mensen uit de marge van de maatschappij komen aan bod in werken die de complexe relaties tussen koloniale en postkoloniale ontwikkelingen, actuele migratiestromen en ons collectieve geheugen poëtisch illustreren en problematiseren. De verhalen, getuigenissen en discussies in haar audiovisuele werken spelen haasje-over met tijd en ruimte. Zo gaat ze in op gebeurtenissen van een groep of een individu op een zeker moment, op een bepaalde plek, die echter net zo goed elders of bij andere mensen zouden kunnen hebben plaatsgevonden. Er gaat een universele kracht uit van haar werk.
Met tentoonstellingen in Secession en Jeu de Paume kunnen we stellen dat het Khalili voor de wind gaat. De tentoonstelling in Wenen is titelloos, die in Parijs heet Blackboard. Drie recente videowerken vormen de hoofdmoot van de twee tentoonstellingen: het drieluik The Speeches Series (2012-2013), Foreign Office (2015) en de middellange film The Tempest Society (2017). Bouchra Khalili: ‘Tijdens gesprekken over de inhoud van de tentoonstelling met curator Jeanette Pacher van Secession hebben we besloten dat het combineren van die werken kon verduidelijken waar het in mijn praktijk om draait: singuliere posities die collectieve stemmen verwoorden, het vertellen van verhalen en historytelling. De drie werken gaan uit van de kracht van taal en spraak, en bevatten professionele acteurs naast gewone mensen. Het programma van Jeu de Paume focust op mid-career kunstenaars en retrospectieven. Blackboard omvat een selectie van acht werken gemaakt in de laatste tien jaar. De titel verwijst naar een uitspraak van Jean-Luc Godard. In een vraaggesprek met Amerikaanse studenten van de Yale University in 1970 zei hij over politieke cinema het volgende: “The question is not how to make political movies, but how to make movies that are like this blackboard behind me. A blackboard from which everyone can learn something, individually and collectively. It is your duty to use and to share this blackboard.”’ De titel van de tentoonstelling in Jeu de Paume verwijst dus letterlijk en figuurlijk naar het werk van Khalili en functioneert op verschillende niveaus als een metafoor. Khalili: ‘Godard komt voor in Twenty-Two Hours, mijn nieuwe film die ik tijdens een residentie aan Harvard produceerde. Het idee van een schoolbord komt vaker terug in mijn werk, letterlijk aan het einde van The Tempest Society, waar het slotbeeld een schoolbord is. Ik maak ook vaak gebruik van close-ups van handen. Ze tekenen, schrijven, wijzen iets aan, ze laten iemand of iets zien, delen kennis die vaak in de marge werd geproduceerd, vergeten is of monddood werd gemaakt. Ik hoop dat de tentoonstelling in Parijs kan functioneren als een evenement in Godards interpretatie van het begrip blackboard.’
Civiele poëet
The Speeches Series heet het oudste werk dat zowel in Wenen als Parijs te zien is. De aparte delen van de trilogie focussen op taal (Mother Tongue, 2012), burgerschap (Words on Streets, 2013) en de positie van de arbeidersklasse (Living Labour, 2013). Twee ervan werden geproduceerd voor grote mondiale kunstevenementen, respectievelijk de Triënnale van Parijs (Intense Proximity, onder artistieke leiding van Okwui Enwezor in Palais de Tokyo, 2012) en de 55ste Biënnale van Venetië (The Encyclopedic Palace van curator Massimiliano Gioni, 2013). Het derde luik maakte Khalili voor haar solopresentatie in het Pérez Art Museum Miami in 2013. The Speeches Series vertrekt vanuit de taal en de handeling of activiteit van het spreken. Telkens brengen vijf personen, in hun eigen taal en met hun eigen sappige accent, een hoogst indringend verslag uit van hun persoonlijke ervaringen, al dan niet ondersteund door historische speeches. De subjectieve getuigenissen raken aan ruimere politieke en economische ontwikkelingen.
Voor het eerste deel verzocht Khalili vijf Parijse immigranten om beroemde redevoeringen van vrijheidsstrijders Aimé Césaire, Malcolm X, Mohammed Ben Abdelkrim El Khattabi, Édouard Glissant en Mahmoud Darwish te ‘vertellen’. Ze vroeg aan deze mensen om de manifeste speeches te vertalen naar hun eigen dialect en ze te memoriseren. In de video dragen de vijf, in intieme settingen, hun eigen versies voor. Deel twee schoot Khalili in de straten van het Italiaanse Genua. Daarin betogen vijf migranten in het Italiaans over hun onzekere positie in het land en de stad. Het laatste deel speelt zich af in de straten van New York. Vijf personen hebben het daarin over hun werkcondities, sociale- en economische context en uitsluiting van het politieke terrein; aspecten die het Amerikaanse systeem van onderdrukking voeden.
Net zoals in veel van Khalili’s werken spelen taalaccenten en veelkleurige dialecten van minderheidsgroepen een voorname rol in The Speeches Series. Sommige talen bestaan niet in geschreven vorm; ze stammen van mondelinge tradities, zoals het Maghrebijns Arabisch, Maninka uit Mali, Kabyle uit Algerije of Wolof uit Senegal. Het gebruik van deze talen geeft de getuigenissen en redevoeringen een sterker menselijk cachet en zorgt paradoxaal genoeg voor minder afstand tussen de spreker en de kijker. Zo worden de essays en toespraken van kapitale denkers en politieke figuren letterlijk vertaald naar de man in de straat en in het dagelijkse leven ‘geplant’: van historisch groot betoog naar de stem van de (etnische) minderheid en de werkende klasse, van ondertussen universeel geworden ‘kennis’ naar de stem van de persoonlijke, lokale geschiedenis. De ‘speeches’ blijven daardoor niet enkel overeind staan, ze worden, ook dankzij de haperingen, bedenkingen en aarzelingen van de sprekers, nog directer en doorleefder. Zelfs in een museale context waarin identiteit, tijd, ruimte en taal een heel ander interpretatiekader uitstippelen. Khalili: ‘Als kind in Marokko had ik het geluk halka’s bij te wonen: de oudste vorm van performancekunst in het land die stilaan verdwijnt. Het concept van halka, wat cirkel of ring betekent, is eenvoudig: een verteller stelt zich centraal op in een publieke ruimte. Toehoorders scharen zich rond de verteller. De verhalen, moppen en gedichten die voorgedragen worden gaan over liefde, leven en dood, ethische en morele waarden, over sociale en politieke kwesties. Voordat je halka’s mag uitvoeren, moet je een jarenlange training volgen bij een meester om een veelheid aan materiaal te memoriseren. Het traditionele en voor mij bekende concept van de “civiele poëet”, zoals Pier Paolo Pasolini het omschrijft, en de toewijding aan de taal spiegelt de dialectiek van de enkelvoudige versus de collectieve stem en biedt een podium aan minderheden.’
Speculatief fabriekje
Het tweede belangrijke werk dat in beide tentoonstellingen is opgenomen, is Foreign Office, waarin Khalili historische bewegingen van solidariteit, verzet en internationalisering onder de loep neemt. Gezeten aan een tafel duiden twee jonge Algerijnse ‘acteurs’ of sprekers het belang van de stad Algiers als een actieve plek van revolutie en antikoloniale stromingen in de periode 1962-1972. Toentertijd hadden groepen als African National Congress (ANC), Black Panthers en PAIGC (een Afrikaanse partij voor de onafhankelijkheid van Guinea en Kaapverdië) hun hoofdzetel in de stad. In de film ‘herschrijven’ de twee spelers, Ines en Fadi, de geschiedenis van de stad en de daar huizende groeperingen aan de hand van archiefbeelden, taal en historische speeches. Aan bod komen cruciale figuren van emancipatoire bewegingen, onder wie de Martinikaanse denker, psychiater en vrijheidsstrijder Frantz Fanon, de Kaapverdische revolutionair, diplomaat, dichter en ingenieur Amílcar Cabral, Malcolm X en de leden van de Black Panther Party. Volgens Khalili vormt de video in de eerste plaats een hommage aan Jacques Derrida, die in 1930 in Algiers werd geboren, en aan zijn boek Spectres de Marx: l’état de la dette, le travail du deuil et la nouvelle Internationale (1993). Daarin analyseert Derrida onder meer het ontstaan van neogroeperingen in het Westen in de nasleep van de val van het communisme. Khalili: ‘Het werk functioneert als een soort van speculatief fabriekje van de geschiedenis: hoe kunnen we “De Geschiedenis” vertellen, louter aan de hand van bestaande beelden, getuigenissen en geluid? Het gekozen dispositief verwijst naar het concept van de montagekamer: de film ontpopt zich als een soort van puzzel waarin Ines en Fadi verschillende stukken naast elkaar leggen, afwegen en uiteindelijk wel of niet aan elkaar lijmen. De getoonde beelden in Foreign Office maken deel uit van het heden. Ze behoren niet tot een archief en illustreren het verleden niet. Het is levend materiaal geanimeerd door de protagonisten die reageren op de inhoud. De film die in Foreign Office gaandeweg tot stand moet komen, bevindt zich in fragmenten hier en daar: pellicule op de tafel, foto’s aan de muur, prenten in de handen van de spelers, indrukken, vraagstellingen en commentaar. Ines en Fadi reactiveren niet enkel deze fragmenten, ze stellen ze ook in vraag en keren ze om.’
Foreign Office was eerder al te zien tijdens Khalili’s solopresentatie in Palais de Tokyo in 2015. Destijds werd het werk begeleid door een geabstraheerde print van een landkaart genaamd The Archipelago. Die geeft Algiers weer, de stad die een belangrijke rol in de film speelt. Verderop in de tentoonstelling toonde Khalili een prachtige reeks foto’s op middelgroot formaat die de huidige staat van de interieurs van de gebouwen documenteert waar de organisaties uit de film destijds huisden. We zien een vervallen, met graffiti bekladde entreehal (hoofdkwartier van het Portugese National Liberation Front), een wirwar aan kabels die boven twee deuren kronkelen in een in de versukkeling geraakte kelder (Democratic Front for the Liberation of Palestine) of de stalen liftkooi in een statige arduinen trappenhal van een gebouw van de jaren dertig (People’s Movement for the Liberation of Angola). De foto’s ogen desolaat en dystopisch: op alle plaatsen ontbreekt menselijke aanwezigheid. De tijd van deze verzetsbewegingen lijkt lang voorbij; de oude regimes houden stand.
Gelukkig toeval
‘Racism is a spider that has many legs. Cutting the one called “ignorance” is not enough. The other legs continue to walk inexorably. We must cut off the ones produced by unjust laws, false reasons of state, political agenda, profit.’ Deze indringende uitspraak is slechts één voorbeeld van de gehanteerde straffe taal in Khalili’s The Tempest Society, de film van zestig minuten die ze voor documenta in 2017 produceerde. In dat werk komt een groep jonge mensen uit Athene van zeer verschillende achtergronden samen op een theaterpodium. Er is een uit Syrië gevluchte actrice, een jonge vrouw zonder papieren en de woordvoerder van Noord-Afrikaanse arbeiders in Griekeland die voor zijn werkvergunning in hongerstaking ging. Ze reflecteren over de huidige staat van Europa en die van de landen rond de Middellandse Zee. Deze individuen geven hun mening over kwesties als burgerschap, solidariteit en gelijkheid.
Als referentiepunt voor het werk geldt Al Assifa, de Parijse theatergroep die begin jaren zeventig opgericht werd door Noord-Afrikaanse fabrieksarbeiders en Franse studenten. Al Assifa streed vooral voor de rechten van gastarbeiders in Frankrijk en maakte daarnaast theater. Hun podiumwerk bestond uit ‘echte’ getuigenissen van individuen over ervaringen rond racisme en ongelijkheid. Khalili: ‘Al Assifa hield zes jaar stand, maar is vandaag zowat vergeten. Net zoals bij al mijn andere films was ik lang aan het werk zonder wat te produceren. Na een aantal jaren materiaal te hebben verzameld over Al Assifa en gesprekken met het laatste nog levende lid van de groep te hebben gevoerd, een man die ook in de film figureert, kwam de uitnodiging van documenta. Een gelukkig toeval, want de huidige situatie in Griekenland bood een gepaste context voor het verhaal van Al Assifa. Het was ook de geknipte setting voor het reactiveren van hun experimentele aanpak. Na drie maanden van individuele research, werkten we gedurende twee maanden in workshops gezamenlijk de scènes van The Tempest Society uit. Het werk kent veel lagen: theatrale performances, livemuziek en animatiefilm. Hoewel de scènes documentair ogen, zijn ze dat niet. Alles is piekfijn voorbereid, uitgeschreven, gerepeteerd en uitgewerkt vanuit de positie van de verteller die een ruim publiek wenst aan te spreken. Daarom refereer ik ook vaak aan mijn video’s als “hypothetische werken”: hoe kan kunst de complexiteit van de werkelijkheid reflecteren en hoe kan kunst andere perspectieven bieden?’