Casino 2001
Casino 2001
Het SMAK in Gent moet het vandaag zonder feitelijke directeur stellen. Hoewel de ‘op rust’ gestelde Jan Hoet (65) nog actief is als adviseur en nog niet vervangen is door een nieuwe directeur, toont de tentoonstelling Casino 2001 alvast de hand van een andere tentoonstellingsmaker. In de woorden van Jan Hoet was het noodzakelijk om ruimte te creëren voor een andere en verfrissende kijk op de actuele kunst. Deze ‘frisse blik’ werd gegoten in de vorm van een quadriënnale en samengesteld door de weinig bekende New Yorkse art consultant Jeanne Greenberg Rohatyn. Zij zou met haar project een tegenwicht moeten bieden aan het sterk Europese accent van de collectie en de programmering van het SMAK. De tentoonstellingsmaker uit ‘de nieuwe wereld’ bracht inderdaad een aantal kunstenaars die hier nog onbekend zijn, maar wie gedacht had iets op en top Amerikaans mee te maken, kwam bedrogen uit. Als geheel was er maar weinig sprake van ‘spektakel’. Misschien was de in de media minder goed ‘verkochte’ tentoonstelling I love New York (1998) in Museum Ludwig in Keulen wel puntiger als het aankomt op het presenteren van de typische multimediakarakteristieken van de Amerikaanse kunst.
Het grote euvel bij de tentoonstelling Casino 2001 – de titel verwijst naar de oorspronkelijke functie van het gebouw waarin het SMAK zetelt – is dat het project niet werd ingebed in een bredere context, dat er zelfs niet eventjes werd gekeken in de kunsthistorische achteruitkijkspiegel. Zo was er bijvoorbeeld geen werk te zien van invloedrijke (en binnen de context van deze tentoonstelling zeer geschikte) kunstenaars als Mike Kelley of Paul McCarthy. Het exotisme, het exuberante, het vunzige werd in Gent netjes weggelaten. Het is werkelijk bijzonder jammer dat Greenberg Rohatyn niet het werk toonde van deze twee in België weinig gekende kunstenaars, want juist zij hadden het project ‘breder in de tijd’ kunnen inbedden. Ook wat betreft de glitter en glamour van het ‘spektakel’ bleef Greenberg in gebreke. Ze verwijst wel naar Las Vegas als model, maar het is alleen de Poolse kunstenaar Piotr Uklanski die met zijn lichtshow op het Museum voor Schone Kunsten, de buur van het SMAK, refereerde aan de blinkende, stereotiepe lichtjes van Las Vegas – al bleef het een wat bleke en goedkope verwijzing. Greenberg Rohatyn: ‘Las Vegas doet in versneld tempo wat alle democratische culturen doen: klassenverschillen vervagen en culturele verschillen vernietigen. In Las Vegas versmelten kunst en entertainment. Cultuur van hoog, gemiddeld en laag niveau vloeien er samen tot een niveauloze cultuur. Wat overblijft is het fenomenale en spectaculaire’.
Het merkwaardige is dat het grote spektakel wederom van Jan Hoet zelf kwam: hij poseerde naakt in een hotelkamer, op verzoek van de kunstenaar Malerie Marder. Een geklede en een blote foto van Jan Hoet, ‘mijmerend’ op bed, siert ook diens voorwoord in de catalogus. De curator als ultieme spektakelmaker – natuurlijk is alleen een man als Jan Hoet daartoe bereid – ik zie een Rudi Fuchs of Chris Dercon het niet doen. Uiteraard spitste alle aandacht zich toe op dit zeer mediagenieke evenement: de curator als een keizer zonder kleren die het volle licht opeist van de media en hiermee nogmaals duidelijk maakt dat in Gent niet altijd de kunst maar vooral de organisator de vermeende massale aandacht voor hedendaagse kunst belichaamt.
Maar natuurlijk waren in het SMAK ook een aantal verleidelijke kunstwerken te zien. Eén van de Belgisch geselecteerden, Ann Veronica Janssens, installeerde buiten, pal voor het museum haar zielsmooie ervaringscontainer – een soort hedendaagse, zinnelijke variant op Barnett Newmans Who’s afraid of red, yellow and blue. Janssens distantieerde zich van het ‘casino’ en bezorgde de bezoeker een hemelse ervaring door de immateriële kleuren blauw, geel en rood te drenken in een met witte rook gevulde container. Ook in de centrale hal werd een mooi ‘effect’ gesorteerd: de enorme tape-installatie La Torre di Babele van Nic Hess, daartussen de Pantone Hall van Olaf Nicolai en de grafisch-erotische video’s van Angus Fairhurst, aan de andere kant de wazige spray-drippings van Katharina Grosse, en tot slot de knappe schilderkunst van Mika Kato, Margharita Manzelli, Inka Essenhigh en Richard Patterson. Maar er is een groot verschil tussen het ‘spektakel’ van een verleidelijk beeld en een werkelijk ‘spectaculair’ werk. In de werken van enerzijds Tim Noble & Sue Webster en anderzijds De Rijke/De Rooij kwam deze tweespalt in het concept van de tentoonstelling duidelijk naar voren. Cheap & Nasty van Noble & Webster – inmiddels in handen van een verzamelaar uit het mondaine Knokke – toonde twee draaiende assemblages van afval die op een bepaald moment tegen de muur de schaduwen afwerpen van een innig zoenend koppel. Afval van ‘onze’ overvloed aan westerse consumptiegoederen was hier perfect in dienst van een waardevrij kunstwerk met een hoge graad aan spektakelwaarde en visueel effect. Wat een verschil met de film Bantar Gebang van De Rijke/De Rooij waar het beeld van een zonsopgang in een sloppenwijk in Indonesië het Hollywood-cliché van de exotisch ondergaande zon ferm aan diggelen sloeg. In mijn ogen was dit werk een van de weinig werkelijk indringende politieke werken van Casino 2001. De film toont hoe mensen tussen het échte vuil leven, of overleven, met op de achtergrond één palmboom die ons nietsvermoedend met beide voeten op de grond smakt. Het in beeld brengen van deze omstandigheden was dé antipode van een werk als Cheap & Nasty dat nu waarschijnlijk netjes naast de sofa van de rijke verzamelaar ronddraait.
Luk Lambrecht