Column
Column
Smeermiddel
Elke polemiek maakt het grote alleen maar groter. Wat critici maar beter beseffen. Een goed voorbeeld van zo’n criticus is schrijver en activist Dan Savage, die de Amerikaanse senator en homohater Rick Santorum onderwerp maakte van een geslaagde, virale publieke campagne. Savage zorgde ervoor dat Google nu deze definitie geeft van ‘Santorum’: ‘1. Het schuimige mengsel van glijmiddel en ontlasting dat soms ontstaat als bijproduct van anale seks. 2. Senator Rick Santorum.’ De senator heeft onlangs geprobeerd om Google over te halen om dit te veranderen in zijn voordeel, waarmee hij de zaak alleen maar erger maakte.
Marina Abramovi? is iemand die wel vaart bij het boemerangeffect van de controverse en er zelfverzekerd mee omgaat. Recent veroorzaakte ze een hoop opschudding met haar interventie tijdens het galadiner in het Museum of Contemporary Art (MOCA) in Los Angeles, waarbij ze mensen gebruikte als tafeldecoraties. Ze lagen naakt op de tafels, of zaten eronder met alleen hun hoofden door gaten in het tafelblad, terwijl Tilda Swinton en andere hotemetoten zaten te dineren. Het bracht Yvonne Rainer ertoe een petitie te schrijven, maar die was zo ouderwets van toon dat Marina er alleen maar hipper door werd. Bovendien namen de performers – voornamelijk jonge vrouwelijke kunstenaars – het voor haar op. Ze noemden Marina fantastisch en beschouwden de actie als een ‘geschenk’. Het aangestaard worden door collectioneurs vonden ze ‘een betekenisvolle ervaring’.
Laten we dit eens vergelijken met een andere interventie tijdens een galadiner in een museum, namelijk in het Metropolitan in 1971. Dit diner werd verstoord door Lucy Lippard en de Art Workers’ Coalition, die kwamen binnenstormen en er kakkerlakken loslieten. Ze werden hardhandig verwijderd door de bewaking. Terwijl schilder Kestutis Zapkus de kakkerlakken vrijliet, riep hij dat dit was ‘to keep Harlem on our minds’, waarmee hij verwees naar een controversiële tentoonstelling in het museum (Harlem on My Mind: Cultural Capital of Black America, 1900-1968, 1969).
Veertig jaar later viel kunsthistoricus Julia Bryan-Wilson Zapkus daarover aan met het argument dat de tentoonstelling over Harlem juist algemeen was bekritiseerd vanwege de stereotiepe beelden van het getto. Wat ik ervan heb meegekregen, ging de discussie toentertijd niet zozeer over het beeld dat was neergezet, maar over wie eigenlijk in de eerste plaats gerechtigd was om dat beeld te bepalen. Als Lippard en Zapkus waren aangekomen met Harlemse poëzie of de Harlemse keuken in plaats van kakkerlakken, dan zou dat juist de impasse over die beeldbepaling hebben versterkt. Om het museum de eigen schijnvoorstelling in te wrijven, en spookbeelden tot leven te wekken lijkt me op een galadiner een slimmere zet dan een corrigerende ‘reality check’ zou zijn geweest. De instituties onderdompelen in hun eigen fixaties, dat is eigenlijk ook wat Dan Savage deed.
Om terug te komen op het MOCA: aan de diner-performance was in 2010 al wat publieke opschudding voorafgegaan, toen galeriehouder Jeffrey Deitch het museum ging leiden. Het had de schijn van een vermenging van museale roeping en persoonlijk gewin, en dat gaf Marina’s interventie een even grote noodzakelijkheid als de kakkerlakken, al was het om andere redenen. Anders dan een boemerang of een indringer, versmelt het werk van Marina Abramovi? met de omgeving. Het toont aan dat kunstenaars en kakkerlakken, instituten en getto’s allemaal één pot nat zijn. Op hetzelfde tijdstip als het MOCA-diner was ik aanwezig op een conferentie in Praag. Op een goed moment sprak een student uit Belgrado over Marina als ‘rode bourgeoisie’. Ik vond het grappig dat, hoewel haar werk gaat over ellende, lijden en ballingschap, de naam Abramovi? in Servië tot dezelfde categorie behoort als Tilda Swinton in New York. Herinnert u zich het golvende, rode gewaad dat ze aan had tijdens de performance The Artist is Present in het MoMA? Dit is dus rode bourgeoisie, en geen ‘kerstman uit het winkelcentrum’, aldus een onheuse opmerking in Artforum.
Het oproepen van een moreel fundament en stevige afkeer van de klassenmaatschappij is natuurlijk altijd leuk. Daarom doe ik dat ook. Het is minder leuk om te bepalen wat ‘Marina’ betekent in algemenere zin, voor welke bredere professionele waarheden de substantie, het spul, in heel z’n glinsterende materialiteit staat. Of om de professionele brij, waarin we ons met toenemende vanzelfsprekendheid wentelen, te beschouwen, evenals de menselijke servetten die we zonder nadenken gebruiken om het santorum van ons gezicht te vegen. De ruggengraatloze demagogie van onze Tate Moderns en New Museums, de gelukzalige ijver van onze zichzelf uitbuitende stagiairs, de kruiperigheid van onze scholen voor de heersende klasse. In zo’n context, en hier keer ik terug naar mijn moralistische Metropolis M columns (waar dit stukje onder valt), is het institutionele gezag de doordruppelende fecale smurrie die de machinerie gesmeerd houdt. Elke zinnige kritiek moet dit erkennen als z’n historische basis. Het is onbetwistbaar dat Marina een geschenk is. Het zorgt ervoor dat we ons bewust blijven van het santorum.
Tirdad Zolghadr is schrijver en curator, New York. Hij doceert aan het Center for Curatorial Studies/Bard College.
Tirdad Zolghadr