De draagbare galerie
De draagbare galerie
Gwen Allen over het kunstenaarstijdschrift
Afgelopen oktober was kunsthistoricus Gwen Allen bij Casco in Utrecht om te spreken over haar boek Artists’ Magazines: An Alternative Space for Art. Een goede gelegenheid om met haar in gesprek te gaan over de positie van het papieren kunstenaarstijdschrift.
Gwen Allens boek Artists’ Magazines: An Alternative Space for Art onderzoekt een subcultuur van niet-commerciële tijdschriften die zijn gemaakt door kunstenaars, filmmakers, musici, schrijvers en dichters, veelal uit onvrede over de zichtbaarheid van wat zij goed vinden in de kunst van dat moment. Allen richt zich op de jaren zestig tot en met tachtig. Een opvallende periodisering, want er is de afgelopen twintig jaar, ondanks de opkomst van het internet, toch meer gedrukt dan ooit. Dit is onder meer te zien op boekenbeurzen waar de titels tafel na tafel liggen uitgestald. Drukwerk is niet dood, drukwerk leeft.
Allen: ‘Mijn selectie kan misschien de indruk wekken dat de heyday van het kunstenaarstijdschrift met de opkomst van het digitale tijdperk tot een einde kwam. Maar je moet niet vergeten dat ik een wetenschapper ben, en dus geacht wordt met enige kritische distantie te schrijven over een afgebakende en min of meer coherente periode.’
Ondanks de historische invalshoek zijn Allens analyses van de werking en dynamiek van het kunstenaarstijdschrift vaak opvallend actueel. Ook al is ze een wetenschapper, ze spreekt en schrijft met veel empathie, waardoor de in essentie academische studie die ze heeft geschreven overtuigend duidelijk maakt wat de alternatieve kunstpers, die zich zo nadrukkelijk positioneert als anders dan de mainstream, dreef. Het kost vaak bloed, zweet en tranen voordat deze alternatieve titels het licht zien. Zo was het vroeger, zo is het nu.
Allen is niet alleen geïnteresseerd in de artistieke drijfveren en ambities van de alternatieve pers van de afgelopen decennia, maar ook in de praktische moeilijkheden van het publiceren. Haast alle titels die ze in haar boek bespreekt hadden een korte verschijningsduur. ‘Dat de bladen vaak zo’n efemeer bestaan leidden, had veel te maken met hun problematische positionering in de markt’, zegt Allen. ‘Stuk voor stuk werden de kunstenaarsmagazines, die vaak economisch niet levensvatbaar bleken, vooral gedragen door de passies en ambities van de kunstenaars zelf. Het is dan ook ongelofelijk te zien hoeveel tijd en moeite er in sommige bladen kroop.’ Passie, tijd en moeite, een problematische positionering in de markt; velen zal het maar al te vertrouwd in de oren klinken.
Naarmate het gesprek vordert, gaat Allen meer als liefhebber spreken. Zo vertelt ze dat haar eigen fascinatie voor kunstenaarsmagazines begon toen ze als kunsthistoricus de bladen als secundair bronnenmateriaal gebruikte, en in archieven in direct contact kwam met de tijdschriften. Niettemin distantieert ze zich nadrukkelijk van de naïeve nostalgie naar de hoogdagen van het papieren magazine, die volgens haar voor vele jonge kunstenaars de drijfveer is voor het publiceren van of in een fysiek tijdschrift.
Zelf vindt ze de materialiteit van magazines heel erg interessant, maar ze waarschuwt dat de belangstelling voor het gedrukte blad ook kan uitmonden in een blind fetisjisme: ‘Kijk maar naar de belachelijke prijzen die voor sommige van die oude tijdschriften worden betaald, nota bene vaak op het internet.’
Deze misplaatste nostalgie is echter niet de drijfveer van iedere jongere kunstenaar, redacteur of schrijver die teruggrijpt naar drukwerk, ondanks de vele mogelijkheden tot onafhankelijk digitaal publiceren die voorhanden zijn: ‘Vaak zie je dat kunstenaars juist in de papieren verschijning geïnteresseerd zijn omwille van de fysieke directheid en controleerbaarheid, dus precies de mogelijkheden die bij digitale media ontbreken.’
Archetypisch voor de manier waarop de mediumspecifieke voordelen die het kunstenaarsmagazine biedt kunnen worden gebruikt, is volgens haar 0 To 9 – een tijdschrift uitgegeven door Vito Acconci en Bernadette Mayer tussen 1967 en 1969, met bijdrages van onder anderen Sol LeWitt, Robert Smithson, Dick Higgins en Yvonne Rainer. 0 To 9 was een tijdschrift voor concrete poëzie, die de relatie tussen het gedrukte woord en zijn papieren drager onderzocht.
Het is Allens overtuiging dat kunstenaars het tijdschrift altijd benaderd hebben als een ruimte om hun werk te tonen, ‘als een draagbare galerie’. Precies daarom blijft het kunstenaarsmagazine als geheel eigen verschijningsvorm ook in digitale tijden aantrekkelijk: ‘Ook vandaag de dag zie je vaak dat het bladoppervlakte echt aangegrepen wordt als een papieren draagvlak voor de kunst.’
En zo komt ze uiteindelijk tot een optimistische conclusie: ondanks dat het gedrukte tijdschrift overal zware tijden beleeft, dreigt deze speciale niche toch niet direct te verdwijnen. Integendeel: ‘Het magazine in zijn fysieke verschijning zal nooit helemaal irrelevant kunnen worden.’
Gwen Allen sprak op 17 oktober bij Casco in Utrecht, op een bijeenkomst die georganiseerd samen met DAI Arnhem in het kader van The Publishing Class. Gwen Allen, Artists’ Magazines: An Alternative Space for Art, MIT Boston 2011
Steyn Bergs volgt de researchmaster Visual Arts, Media & Architecture, Vrije Universiteit Amsterdam, is redacteur bij Kunstlicht en stagiair bij Metropolis M
Steyn Bergs
is kunsthistoricus en criticus, en werkt momenteel bij Casco – Office for Art, Design and Theory in Utrecht