De verzamelaarstentoonstelling
De verzamelaarstentoonstelling
De tentoonstelling van een privécollectie: volgens Christophe Van Gerrewey is er geen betere manier om met kunst in contact te komen. Een verkenning van een apart type tentoonstelling dat in de nabije toekomst veel vaker in Nederland te zien zal zijn.
De verzamelaarstentoonstelling is het mooiste probleem van de hedendaagse kunstwereld. Het is een plaats waar kunstenaar, kunstwerk, verzamelaar, museum en bezoeker zich moeten bewijzen, los van een overkoepelend thema. De enige soundtrack is het rinkelen van muntstukken – een nummer als Money van Pink Floyd kan dienst doen.
Met veel geld heeft de verzamelaar kunst gekocht, in het beste geval voor zijn plezier en meestal om zijn kapitaal groter te maken. Zijn naam of zijn bedrijfsnaam is aan deze verzameling en aan de presentatie ervan verbonden, en zo rendeert ook de kunst. De kunstenaar heeft (hopelijk) genoeg geld gekregen en kan zijn oeuvre uitbouwen. Dankzij de verzamelaar staat hij in de belangstelling. De anonieme bezoeker of kunstliefhebber betaalt entreegeld voor de tentoonstelling en moet proberen zich te amuseren zonder jaloers te worden.
Nergens worden de condities voor de esthetische ervaring in een meer pure vorm aangeboden. Ook niet in publieke of nationale musea, waar nooit zomaar (door de omweg van subsidies) gewerkt wordt voor het algemeen belang. Ook deze instituten moeten zich bewijzen in een draaikolk van concurrentie en uitsluiting. Ze zijn afhankelijk van de toestroom van geld, dat uitgebreid verantwoord moet worden.
Veel kritiek op de verzamelaarstentoonstelling kan gelezen worden als een variant op het boek Supercollector. A Critique of Charles Saatchi (2003), geschreven door Rita Hatton en John A. Walker en onlangs in een vierde editie verschenen. Hatton en Walker beschrijven de biografie en de carrière van kunstverzamelaar en reclamegigant Charles Saatchi. Ze benadrukken hoe perfide hij is, en hoe groot de schade die hij aan de westerse kunstwereld heeft toegebracht: zijn omgang met kunst is enkel gebaseerd op financiële motieven, die funest zijn voor de niet-commerciële waarde van kunst. Saatchi zit met zijn kunstwerken in zijn privévertrekken als in een kernreactor waaruit radioactieve straling ontsnapt, die door advertenties, galeries en tentoonstellingen globale implicaties heeft. De rijkaard die van kunst houdt, bederft de kunst voor de rest van de wereld.
Ook in het Nederlandstalige veld wint deze kritiek op het geld terrein. De ja-sprong (2010) van Anna Tilroe is een ondertussen overbekende revolte tegen de economische waarde van kunst en het belang van de markt. In andere gevallen wordt door critici vaak de nadruk gelegd op de overheersing van financiën, op de afwezigheid van maatschappelijke verandering en op de alomtegenwoordigheid van persoonlijke belangen. De existentiële attitude die uit dergelijke ideologische kritiek spreekt, en die oproept tot nieuw engagement en tot bestrijding van de straling van het geld, is die van de neuroticus.
Wie neurotisch is en denkt, legt de schuld voor zijn ongeluk bij een ander. Die ander negeert het commando tot verandering en verscherpt zijn strategieën. En zo wordt iedereen nog ongelukkiger dan voorheen. Het komt er niet op aan de moordende werking van de moderniteit of van het kapitalisme (of van hoe het ook allemaal mag heten) aan te wijzen bij de andere partijen die de kunstwereld dragen. De criticus zoekt naar een oplossing in de vorm van een houding. Als die houding samenvalt met die van David tegen de reus Goliath, is wurgende wanhoop zijn deel. Het geldgerinkel wordt toegestaan om oorverdovend te zijn.
Wie met de blik van de neuroticus een verzamelaarstentoonstelling bezoekt, zingt mee met Money van Pink Floyd, zodat de stemmen brullen, de oren tuiten en alle neuzen in dezelfde richting staan. Een bezoek aan I promise to love you, de tentoonstelling van de Caldic Collectie in de Kunsthal deze lente, aan de François Pinault Foundation in Venetië, of – waarom niet? – aan de oudere Frick Collection in New York, leidt zo al bij voorbaat tot ontevredenheid. De geldstroom die het kunstwerk dreigt te verdrinken, wordt niets meer in de weg gelegd. Er wordt geen poging gedaan om de kunst te redden door interpretatie of beschouwing. Ze wordt ook door de critici voluit als ‘product’ erkend en vervolgens aan de kant gezet. Natuurlijk heeft het kapitalisme negatieve gevolgen, maar het belangrijkste gevolg wordt meestal over het hoofd gezien: hoe heeft de wereld van economie en ruil onze kijk op het kunstwerk ongemerkt maar indringend vergiftigd? Wie open wil staan voor kunst, moet zichzelf veranderen.
Het is een tactiek die de afgelopen eeuw door tientallen auteurs is beschreven, met natuurlijk hier en daar een nuanceverschil. In deze context is Giorgio Agamben het duidelijkst, die een lofrede heeft gehouden op de profanatie, de heiligschennis. Kunst moet volgens hem uit het web van de blinde verering of het kapitalisme worden weggetrokken, en dat zal niet gebeuren door naar dat web te wijzen of die economische sfeer te betreuren. Een kunstwerk moet ‘ontheiligd’ worden: wie voor een kunstwerk staat moet het zich eigen maken, het onrespectvol interpreteren, het zich toe-eigenen als een geestelijk gebruiksvoorwerp, tegen de stroom in van de condities waarin het tot stand is gekomen, en met een doofheid voor de tandraderen die eromheen knarsen en piepen. ‘We moeten de gebruikswaarde’, schrijft Agamben, ‘die gevangen wordt gehouden door apparaten – door alle machinerieën – bevrijden. De heiligschennis van wat niet ontwijd kan worden, is de politieke taak van de komende generatie.’
Natuurlijk kunnen ook de anderen in het artistieke web (curator, kunstenaar, overheid en verzamelaar) zo’n ‘oneervol’ gebruik van het kunstwerk door de kunstbeschouwer bevorderen. Toch is deze tactiek vooral werkzaam als die anderen reflexmatig doen wat ze gewoonlijk doen, zonder te beseffen dat er één iemand (de bezoeker) is die het spelletje doorheeft. In dat geval – als de kunstbeschouwer weet wat er van de kunst verlangd kan worden, en slim genoeg is om te doorgronden hoe het kunstwerk nuttig kan zijn – dan valt er nergens meer plezier te beleven aan kunst dan op de verzamelaarstentoonstelling.
Christophe Van Gerrewey is auteur en FWO-aspirant aan de Universiteit Gent
Christophe van Gerrewey