metropolis m

In de Brusselse wijk Sint-Gillis geeft een grote vitrine een blik op een interieur dat je niet direct kunt plaatsen. Is het een agentschap, een designwinkel of een kunstruimte? Welkom bij Deborah Bowmann, een galerie die geen galerie wil zijn. Het houdt er een mix van uiteenlopende presentatievormen en attitudes op na.

Niet zelden zet de naam Deborah Bowmann, die in zwarte kleefletters is aangebracht op de vitrine van het pand waarvan de functie niet helder is, de passant op het verkeerde been. De naam klinkt als een merk. Het zou een conceptstore kunnen zijn van een modehuis of een prestigieuze galerie à la Barbara Gladstone. Een bewuste keuze, zo geven Amaury Daurel en Victor Delestre aan, de twee Franse kunstenaars die achter de naam schuilgaan. ‘De titel is een gemythologiseerde parabool, hij speelt met het verwachtingspatroon van de bezoeker.’ Getooid in pak en das presenteren de twee kunstenaars zich als de ambassadeurs van Deborah Bowmann, een fictieve directeur. Hun inspiratie putten ze uit de bedrijfswereld: naast een fictieve artistieke identiteit is Deborah Bowmann ook een onderneming met verschillende functies, van presentatie tot productie en verkoop. Jonge kunstenaars en ontwerpers worden uitgenodigd om één of meerdere objecten te presenteren als deel van een collectie die na afloop van de tentoonstelling online te koop wordt aangeboden. Op de benedenverdieping van het pand bevinden zich de slaapkamers, waar lezingen en presentaties (de bedroom talks) worden gehouden. Aan de basis van dit alles staat het atelier als economische motor. Hier vindt de productie plaats van ambachtelijke objecten, meubels en decorstukken. Niet alleen voor eigen projecten, maar ook op verzoek van opdrachtgevers, zoals onder meer het Parijse prêt-à-portermodemerk Andrea Crews.

Hoe het allemaal begon? Liever dan het voorspelbare parcours te bewandelen van de pas afgestudeerde kunstenaar die de grote doorbraak in het professionele veld afwacht, wilden de twee het lot in eigen hand nemen. Daurel en Delestre: ‘Een alternatief, niet in de vorm van de klassieke off space of artist-run space verstopt in de underground, maar gebruikmakend van de codes en strategieën van de bedrijfswereld om er een nieuwe wending aan te geven.’ Anders gezegd: een onafhankelijk platform dat de kunstenaar in staat stelt zijn eigen werk te produceren, te tonen, op de markt te brengen en digitaal te laten circuleren. Al tijdens hun afstuderen aan de kunstacademie in Bordeaux lag het plan voor Deborah Bowmann klaar, maar pas in 2014 kwam het project echt van de grond tijdens Victors afstudeerproject aan het Dirty Art Department van het Sandberg Instituut. De eerste fysieke ruimte zag het licht in PostNorma, een kraakpand in Amsterdam-Noord waar ze, met behulp van docenten, gastdocenten en studenten van het Sandberg, Blue Curtains, Black Coffee openden. Het was hun eerste ‘collectietentoonstelling’ over de fantasmagorie van koopwaar, die was ingericht als het interieur van een vijftigjarige zakenman en geïnspireerd door de esthetiek van de jaren vijftig. In de tentoonstelling werd ook door het duo gewoond en de objecten echt gebruikt.

De interesse in de markt en de reproduceerbaarheid van objecten is natuurlijk niets nieuws. Als antwoord op de economische welvaart in de jaren vijftig en zestig putten kunstenaars inspiratie uit hun alledaagse omgeving, het moderne stadsbeeld vol met reclame en producten. Denk maar aan Andy Warhol, Claes Oldenburg of Roy Lichtenstein. In de jaren negentig was er een opkomst van initiatieven als Bernadette Corporation, een collectief dat zich op warholiaanse wijze liet inspireren door de mechanismes uit de bedrijfswereld, en de ‘corporation’ als een ideaal dekmantel zag om wisselende gedaantes te kunnen aannemen. Vandaag de dag komt het New Yorkse collectief DIS, een onlinetijdschrift voor mode, muziek en cultuur, er dicht bij in de buurt met hun onderzoek naar hoe internetcommercie, design en reclame vorm geven aan een collectief bewustzijn. Ook Deborah Bowmann past binnen deze traditie. Niet alleen uit inherente noodzakelijkheid, maar ook vanuit een puur inhoudelijke interesse in de steeds veranderende relatie tussen de markt en de status van het object. Zo maken ze niet alleen een statement over marktmechanismes en de waardebepaling van kunst, maar opent hun onderzoek ook deuren naar historische ontwikkelingen, van de standaardisering en reproduceerbaarheid van goederen tot de invloed van de industrialisatie op kunst en design. Voor hun recente tentoonstelling White Sun, Grey Thoughts, een winterdisplay van consumptiesymbolen, baseerden ze zich op Walter Benjamins essay ‘Parijs, hoofdstad van de negentiende eeuw’, waarin wordt gezinspeeld op de verheerlijking van goederen ten tijde van de wereldtentoonstellingen.

Is Deborah Bowmann een uniek initiatief? Het gebeurt steeds vaker dat kleinschalige, zelfgeorganiseerde kunstenaarsgroepen een artistiek ecosysteem creëren dat een beroep doet op hybride werkvormen en informele netwerken. Maar waar het bij veel van dit soort initiatieven vaak ophoudt bij het opzetten van een gedeelde infrastructuur of een uitwisseling van kennis en diensten ter ondersteuning van verschillende praktijken, gaat het bij Deborah Bowmann om een ‘businessmodel’ dat tegelijkertijd een artistieke positie belichaamt. Als denkbeeldig vennootschap drijft Deborah Bowmann het idee van de kunstenaar als entrepreneur tot het uiterste door. De artistieke praktijk is een bedrijf, de tentoonstelling een collectie, het kunstwerk een gedemythologiseerd product. Bemiddeling als marketing, commercie als blitse promotie. Je kunt ze soms in anonieme, gestandaardiseerde uniformen op rolschaatsen door de stad zien flitsen, druk flyerend voor hun nieuwste tentoonstelling. Het spel wordt doorgedreven tot in de kleinste details, van de corporate identity tot de uitgekiende marketingtrucs, om zo de economische levensvatbaarheid van hun artistieke praktijk ten volle uit te spelen. Middels affirmatieve strategieën leggen ze de logica achter het systeem bloot waarin vandaag de dag van kunstenaars verwacht wordt dat ze participeren. De maatschappelijke verwachting wordt ingelost, maar op subversieve wijze.

Misschien is brand making an sich niet langer de uitdaging, maar wel het ingrijpen in de marktdynamiek om een meer systemische transformatie teweeg te brengen. Zoals Hito Steyerl stelt in een recent artikel: ‘Could art as alternative currency not only circulate within existing systems but even launch not-yet-existing economies?’1 Deborah Bowmann lijkt een onconventionele economie te willen voorstellen die functioneert bij gratie van de al bestaande, en soms wat anachronistisch aandoet. Toch stellen ze op speelse en intelligente wijze hun eigen voorwaarden voor een autonome kunstproductie. Ze spelen met de economische sfeer om de huidige realiteit van de kunstenaar te ondermijnen en aan creatieve integriteit te winnen. ‘Wij denken dat ons businessmodel – een collectief van ambachtslieden die onafhankelijk en zonder tussenpersoon produceren, tonen en verkopen – de meest haalbare is voor kunstenaars op dit moment.’

Het vergt discipline om zo’n alomvattende praktijk, waarin fictie en realiteit samenvallen, door te zetten, maar Deborah Bowmann is geen keurslijf. Af en toe stappen de twee ook uit hun rol. Zo openden ze tijdens de Brussels Gallery Weekend onder de naam van hun ander collectief, Horrible Bise, de tentoonstelling De gustibus et coloribus, non disputandum, die op drastische wijze de strakke bedrijfsesthetiek ondermijnde. Het bureau van Deborah Bowmann werd gedeconstrueerd, de galerie met houten planken gebarricadeerd, de persteksten werden door de papierversnipperaar gehaald en de snippers ervan over de vloer heen gestrooid. ‘Wanneer alles commercieel is, kunnen wij ons permitteren om als Trojaans paard ons eigen project te infiltreren om van binnenuit alles te deconstrueren. Het is fijn om ons op onvoorspelbare wijze te kunnen bewegen tussen verschillende praktijken en attitudes. Dat biedt een vorm van vrijheid, maar ook een ontsnappingsroute uit speculatie en ingegeven verwachtingspatronen.’

1 Hito Steyerl, ‘If You Don’t Have Bread, Eat Art!: Contemporary Art and Derivative Fascisms’, in E-flux Journal #76 , oktober 2016

Laura Herman

is criticus en curator

Recente artikelen