Een gebouw als logo
Een gebouw als logo
Casa Popului in Boekarest
Gebouwen als het Paleis van Ceausescu in Boekarest, het Palast der Republik in Berlijn en het Mausoleum van Enver Hoxha in Tirana staan bekend als symbolen van een inmiddels verdreven dictatoriaal regime. Vanwege de beladen geschiedenis van de gebouwen zitten de nieuwe democratische machthebbers er danig mee in hun maag. Vaak wordt kunst ingezet om ze een nieuwe functie te geven. Vinca Kruk bezocht het Casa Popului, Huis van het Volk, in Boekarest waar sinds november 2004 een museum voor hedendaagse kunst is gevestigd.
Het Casa Popului, het voormalige paleis van de Roemeense dictator Nicolae Ceausescu in Boekarest kan worden gezien als een driedimensionaal logo. De gigantische omvang van het gebouw reflecteert de zorgvuldig geconstrueerde identiteit van Ceausescu en zijn totalitaire beleid. Sinds november 2004 bevindt zich in een gedeelte van dit op een na grootste gebouw ter wereld een museum voor hedendaagse kunst. Het is kenmerkend voor de manier waarop Roemenië, na het omverwerpen van het dictatoriale regime. sinds 1989 op zoek is naar de verbeelding van haar identiteit.
Aangezien in het verleden de regerende machten in Roemenië in sneltreinvaart wisselden, veranderde ook steeds de manier waarop het land zijn identiteit uitdroeg. Na een wisseling van de macht raakt de representatie van de verdreven machthebbers in onbruik. Wanneer dergelijke ontmantelde identiteitsdragers niet in een vitrine of archief passen, zoals het erfgoed van de totalitaire architectuur in Oost-Europa, dreigen ze een soort functieloze massa te worden. En bij het ontbreken van een nieuwe functie gaan deze gebouwen, als symbolen van dictatuur, de huidige politiek in de weg zitten. Gebouwen als het Paleis van Ceausescu, het Palast der Republik in Berlijn en het Mausoleum van Enver Hoxha in Tirana, Albanië, zijn oorspronkelijk het resultaat van gewiekste propagandastrategieën. Maar doordat deze gebouwen naast symbool van een regime ook de sociale onderdrukking van datzelfde regime symboliseren, is het onmogelijk ze te verheffen tot monument. De huidige machthebbers zetten hedendaagse kunst op een oneigenlijke manier in, om een brug te slaan tussen de beladen historie van een gebouw en de politieke agenda van de regering.
‘Een architectonisch statement, dat zou kunnen concurreren met totalitaire architectuur in andere landen, bestond er vóór het Casa Popului in Roemenië niet’, zegt Mariana Celac. Zij is architect en stedenbouwkundige en vertelt in Boekarest over de periode dat het paleis van Ceausescu tot stand kwam. Celac heeft een prominente rol in Roemenië, ze adviseert, is essayist en momenteel bezig met de ontwikkeling van sociale woningbouw, waarvoor ze een aantal wetswijzigingen in gang probeert te zetten. ‘Roemenië kent een lange geschiedenis van oorlogen en onderdrukking. Tot de negentiende eeuw behoorde het gedeeltelijk tot het Turkse rijk, daarna maakte het deel uit van Hongarije en Bulgarije’, vertelt Celac. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat het letterlijk ingeklemd tussen Rusland en Duitsland. Toen in 1966 Nicolae Ceausescu aan de macht kwam kreeg het de naam Socialistische Republiek Roemenië.
In 1977, na een zware aardbeving, schreef dictator Ceausescu een wedstrijd uit voor een ontwerp van een paleis, waarin zijn parlement gehuisvest moest worden. De jonge architect Anca Petrescu, toen slechts 27 jaar oud, werd uitverkoren. Haar charme en verschil in attitude in vergelijking met de oudere architecten in Roemenië, speelden volgens sommigen een belangrijker rol dan het ontwerp zelf. Mariana Celac vertelt dat in 1984 werd begonnen met de uitvoering van het plan, wat inhield dat een vijfde deel van het oude centrum van Boekarest moest worden vernietigd. Er werden 3000 huizen, 14 orthodoxe kerken en een ziekenhuis gesloopt in een gebied zo groot als het centrum van Amsterdam. Bij de bouw waren 20.000 arbeiders en 700 architecten betrokken. Bewoners werden in flats aan de rand van de stad ondergebracht, weggerukt uit hun vertrouwde omgeving. Publiek protest was er nauwelijks, de stille weerstand uitte zich in gedeprimeerdheid en soms zelfs in zelfmoord. Toen er eenmaal was begonnen met de bouw van het paleis, bleef er van het oorspronkelijke voorstel van Petrescu weinig over, aangezien Ceausescu zelf de touwtjes in handen nam. Er werd een gigantisch schaalmodel van Boekarest gebouwd en neergezet in een even kolossale sporthal, compleet met aanwijsstok en brug waarvandaan Ceausescu het blok en omliggende terrein kon dirigeren en vormgeven. Voor de vele architecten was betrokkenheid bij de bouw essentieel om zich te kunnen ontplooien tijdens het regime. Je kunt het zien aan de balkons op de boulevard, richting het paleis, waar sporen te zien zijn van de Spaanse architect Ricardo Bofill die het in de jaren zeventig erg goed deed. Ceaucescu meende dat het toerisme gestimuleerd zou worden als Boekarest er hetzelfde uit zou gaan zien als Parijs, als ‘Bofill-architectuur’ dus.
Tussen politiek en beeldende kunst
De bouw van het paleis is niet los te zien van een omslag in denken van Ceausescu. Volgens velen vormt de aardbeving van 1977 ook een breukvlak in het denken van de dictator. Sindsdien nam zijn megalomanie nog extremere vormen aan. Dat valt bijvoorbeeld af te leiden uit de propagandistische kunst van die jaren, waarin de westerse kunstgeschiedenis dunnetjes werd overgedaan, maar dan à la Ceausescu. Van Rauschenberg tot Manet; er bestaat wel een Ceausescu-versie van. Niet voor niets wordt Ceausescu zelf ook wel de postmodernist van het Oosten genoemd. Een overzicht van deze schilderijen was te zien in het Muzeul National de Arta Contemporana (MNAC) dat in november 2004 op initiatief van het ministerie van Cultuur is geopend in een gedeelte van het Paleis.
Zonder al te diep in te gaan op het politieke klimaat dat ontstond in Roemenië na de revolutie (volgens velen betekende het slechts een verschuiving binnen de heersende macht), gebeurde er in die tijd wel iets interessants op het gebied van architectuur. Er werd in 1996 een internationale architectuurwedstrijd uitgeschreven, genaamd Bucarest 2000. Tijdens deze wedstrijd, georganiseerd door avant-gardistische Roemeense architecten, werden nationale en internationale architectenbureaus uitgenodigd een voorstel te doen voor het grotendeels onaffe en ongebruikte terrein rond het paleis. De uiteindelijke voorstellen die varieerden van het opblazen van het gebouw tot het bouwen van hoogbouw in het park aan de rechterkant van het paleis, om de enorme massa wat tegenwicht te bieden, werden gepubliceerd in de catalogus van Bucarest 2000. Maar noch de toenmalige Roemeense regering, noch de architecten in Roemenië zelf hebben deze interessante en in sommige gevallen prachtige voorstellen opgepakt of gerealiseerd. Wel ontstond in die tijd op het ministerie van Cultuur het idee in het paleis een museum voor hedendaagse kunst te vestigen.
Architect Adrian Spirescu ontwierp het museum MNAC dat zich als een parasiet heeft genesteld aan de achterzijde van het gebouw. Aan de binnenkant van het gebouw zijn alle ornamenten weggehaald, hoewel in sommige delen de oorspronkelijke muren van het paleis nog zichtbaar zijn. De façade is indrukwekkend. Aan de buitenkant zijn twee lichtblauwe, vierkante pilaren te zien, waarin zich liften bevinden. Het glas vormt een grid dat zich nadrukkelijk afscheidt van de angstwekkende symmetrie van de enorme gevel van het paleis. Je herkent er de drang in tot het neerzetten van een utopisch archetype. Immers, wie een archetype creëert, heerst. Juist daarom zou men denken dat het doorbreken van de symmetrische blokvorm van het Paleis met het museum als infiltrant, het enig mogelijke symbolische antwoord is.
In het paleis bestaan politiek en beeldende kunst letterlijk naast elkaar. Mihnea Mircan, curator bij het MNAC, vertelt dat het museum, het paleis en het omliggende terrein nu ‘gevangen zitten in ambiguïteit’. Want het MNAC kan door de reputatie van het gebouw weliswaar internationale namen als Nicolas Bourriaud, Hans Ulrich Obrist, Bartolomeo Pietromarchi en Anders Kreuger aan zich verbinden, maar de locatie beperkt tegelijk haar autonomie. Met het ministerie van Cultuur kan bijvoorbeeld geen overeenstemming worden bereikt over aankopen voor de collectie van het museum. Het MNAC zoekt naar ander soort werk dan de ‘slechte en platte smaak’ van het ministerie. Zolang er tussen MNAC en het ministerie van Cultuur geen overeenkomst over een eventuele collectie is bereikt, hoeven Bourriaud & co overigens niet op te draven. De geplande projecten zijn vanwege de controverse uitgesteld. Er zijn mensen die het überhaupt immoreel vinden dat het museum akkoord is gegaan met deze locatie. Zelfs de staf van het museum is er niet gelukkig mee. Bij iedere poort staan bewakers die met hun uniformen bezoekers afschrikken. Bewegwijzering naar het museum ontbreekt met als gevolg dat je uren om het complex dwaalt voor je de ingang hebt gevonden.
Het ministerie van Cultuur heeft inmiddels een nieuw museaal project bedacht. De Sint Andreas Kathedraal van de Nationale Verlossing moet het gaan heten. Het is de bedoeling dat dit wederom gigantische bouwsel in de achtertuin van het Paleis zal komen te staan. En dat terwijl het MNAC nog in de kinderschoenen staat. Het lijkt erop dat de huidige regering niet zoekt naar culturele activiteiten om de afschuwelijke geschiedenis van het gebouw een plek te geven, maar dat het blijft investeren in de herkenbaarheid van het gebouw als een politiek logo. Door financieel bij te dragen aan de constructie van gigantische bouwsels die alleen maar symbolisch aan kunst zijn opgedragen, maken politici dezelfde fouten als hun totalitaire voorgangers. Het driedimensionale logo van Ceausescu is veranderd in een symbool voor politieke macht. Het zal kortom nog lange tijd duren voordat dit enorme gebouw werkelijk in een tweede Louvre zal veranderen, zoals René Block hoopvol beweert in de catalogus van het MNAC.
Vinca Kruk