metropolis m

Hoe actueel is vroege computerkunst?

Oude computerkunst beleeft een revival. In Nederland heeft het festival Sonic Acts zich gestort op een reconstructie en internationaal was ze onderwerp van een conferentie. Het werd tijd, mag je zeggen. De oudste computergegenereerde kunst is alweer bijna veertig jaar oud.

Het is een merkwaardig zinnetje op pagina 181 van het door Rudolf Frieling en Dieter Daniels samengestelde Medien Kunst Netz. Er staat: ‘Het begrip softwarekunst werd in 2001 voor het eerst gedefinieerd door het Berlijnse mediakunstfestival transmediale.’ Wie nalaat om de voetnoot te lezen waarin ook wordt verwezen naar het jaar 1970, is geneigd te concluderen dat softwarekunst aan het einde van de twintigste eeuw ontstaat. De inzet van het door Inke Arns geschreven artikel waarvan dit zinnetje deel uitmaakt, is echter de strikte onderscheiding van twee artistieke uitgangspunten in de computerkunst: de zogenaamde generative art en de door Arns geprefereerde softwarekunst.

Bij generative art moeten we denken aan kunstwerken die door middel van (computer)algoritmes worden voortgebracht. Voorbeelden daarvan zijn het werk van kunstenaars als John Maeda, Casey Reas, Ben Fry en Golan Levin. Ook een groot deel van de muzikanten en kunstenaars, die optredend met hun laptops en geluid en visuele data aan software koppelen, kunnen ertoe worden gerekend. Volgens ‘tegenstanders’ zoals Arns, is dit soort kunst vooral voor het oog bestemd en kent het weinig inhoudelijke diepgang; software is slechts een instrument, op het medium wordt niet wordt gereflecteerd. Meer dan ‘een mooi veranderend plaatje’ zal het nooit worden. Softwarekunst daarentegen onderzoekt, volgens Arns’ definitie, de cultuur van software op haar esthetische en politieke betekenissen. Softwarekunst vormt daardoor mogelijk een nieuw hoofdstuk in een geschiedenis van de avant-gardistische nieuwe mediakunst.

Afgezien van de vraag wat er op tegen is om dit soort kunst te maken (en daar zijn wel wat argumenten voor te bedenken), is het twijfelachtig of de ‘generative scene’ uitsluitend op de oppervlakte is gericht. Juist de generatieve kunst houdt zich bezig met een onderzoek naar vorm, naar processen en daarbij reflecteert het wel degelijk op de eigen uitgangspunten en het gebruik van software. Daarnaast vinden er experimenten plaats die vragen stellen bij de technische en esthetische limieten van software. Maar het is absoluut waar dat de ‘generatieve kunst’ het visuele of klinkende resultaat belangrijk vindt. De code moet worden uitgevoerd.

Toch vraag ik me af of het interessant is om bovengenoemde scheiding te hanteren. Het levert scheidslijnen op die het discours erover in kunsthistorische zin isoleert. Uiteindelijk lijkt het mij beter om te veronderstellen dat softwarekunst niet werd gedefinieerd in 2001, maar gelijktijdig met het ontstaan van de computerkunst – als we de origine al niet veel vroeger in de predigitale algoritmische kunst moeten zoeken. 1965 wordt meestal beschouwd als het jaar waarin de computerkunst wordt geboren, dan vinden in Stuttgart en New York de eerste tentoonstellingen met computergegenereerd werk (Frieder Nake, Georg Nees, Michael Noll, Bela Julesz) plaats. De Duitse theoreticus Max Bense (grondlegger van een wiskundige semiotiek) schrijft naar aanleiding daarvan een soort manifest: Generative Ästhetik.

Andere cruciale data zijn de legendarische tentoonstelling Cybernetic Serendipity (1968), georganiseerd door Jasia Reichardt in het ICA, Londen, en Tendencies 4 in Zagreb (1968/69). In 1970 – Arns verwijst ernaar in een voetnoot – cureerde Jack Burnham vervolgens de (volstrekt mislukte) tentoonstelling Software — Information Technology: Its New Meaning for Art, in het Jewish Museum in New York, en werd het aan televisie-en videokunst gewijde tijdschrift Radical Software opgericht. Daardoor werd het aan de computerwereld ontleende begrip software een metafoor voor de nieuwste ontwikkelingen in de kunst (dematerialisatie, interdisciplinariteit), een metafoor die nieuwe kritische perspectieven opende.

De afgelopen tijd neemt de interesse voor Burnhams softwarebegrip toe, gelijkopgaand met een voorzichtige herwaardering van de lang verguisde, vroege geschiedenis van de computerkunst. Afgelopen oktober bijvoorbeeld was deze geschiedenis een centraal aandachtspunt van de conferentie Refresh! (‘The First International Conference on the Histories of Media Art, Science and Technology’) in Banff, Canada.

Het is een fascinerende periode omdat destijds een aantal kernkwesties vorm kregen die nog altijd rondzingen in debat rond computerkunst. De pioniers formuleerden de artistieke uitgangspunten van het programmeren van kunst. Achteraf is al vanaf 1965 een scheiding zichtbaar tussen de kunstenaar/onderzoekers die zich bezig hielden met het ontwerpen van algoritmes die aan de basis zouden staan van werkelijkheidsgetrouwe computer graphics, en kunstenaar/onderzoekers die het generatieve aspect beschouwen als een aanleiding tot herdefinitie van de kunst. Ook valt op dat men zich vanaf het begin bewust is van de beperkingen van ‘generatieve paradigma’.

Aan het einde van de jaren zestig belichaamt computerkunst even de uiterste grens van het artistieke experiment, ze lijkt verder te gaan waar conceptuele kunst en minimalisme stoppen. De artisticiteit van geprogrammeerde kunst ligt in het concept, neergelegd in het algoritme, dat keer op keer kan worden uitgevoerd met steeds andere resultaten. Concept en het onderzoek zijn belangrijker dan de gegenereerde visuele resultaten. (Iets wat niet geldt voor de onderzoekers van industriële computer graphics). Anderzijds moet het algoritme wel worden uitgevoerd om zichtbaar te maken, en om het (esthetische) onderzoek te kunnen uitvoeren. Wat ik daarmee wil zeggen: het construeren van een genealogie van softwarekunst lijkt mij veel spannender en zinniger dan definities ontwerpen om softwarekunst te scheiden van andere categorieën. De reflectie op het verleden van de computerkunst leidt niet tot nostalgie, maar tot aanscherping van de actuele, artistieke uitgangspunten.

Sonic Acts XI.

The Anthology of Computer Arts23 tot en met 26 februari 2006

De Balie en Paradiso, Amsterdam

www.sonicacts.com

Dieter Daniels, Rudolf Frieling (red.), Medien Kunst Netz 1& 2, Springer Verlag, Wenen / New York, 2005

Refresh!

Radical Software

Arie Altena

schrijft over kunst en technologie, werkt voor V2_ Lab voor de instabiele media en Sonic Acts

Recente artikelen