Ideeëneconomie in het voormalig Oostblok
Ideeëneconomie in het voormalig Oostblok
TB3 en het gevecht over de merknaam
De Tirana Biënnale kent een roerige geschiedenis die tot nog toe weinig in het nieuws is geweest. Ann Demeester, zelf voormalig curator van deze tentoonstelling, schrijft over de kwalijke methodes waarmee Giancarlo Politi van Flash Art geld probeert te verdienen over de rug van een beginnende biënnale.
Voor de argeloze leek, die zelf tele- en internetbankiert en leest dat Google uit aan het groeien is tot een van ‘s werelds meest machtige handelsimperia, lijkt het alsof de economie steeds virtueler, immateriëler en zelfs conceptueler wordt. Financieel specialisten hebben het steeds vaker over de ideeëneconomie en wijzen ons erop dat in de informatie-economie van de 21st eeuw een van de ‘most priceless resources’, het hebben van een idee is in combinatie met het hebben van het wettelijke recht om profijt the halen uit en winst te maken met dat idee.
‘Deze realiteit verandert de handel en veroorzaakt nieuwe diplomatieke breuklijnen tussen continenten. Sommige bedrijven zoals Thompson of France, in electronica en BTG of Britain, in technologie verdienen bijvoorbeeld meer geld door hun ideeën te verkopen, dan door zelf iets te bouwen. Het recht om te profiteren van een baanbrekend idee kan zo waardevol zijn, dat de strijd over het concept doorslaggevender is dan de competitie om de consument, zoals Sony en Toshiba laten zien in hun oorlog om de dvd-patenten van de volgende generatie, nog ver voordat deze dvd’s uitkomen. Patenten worden de meest waardevolle bezittingen in elke economie’, aldus James Kanter in The International Herald Tribune (Zondag 2 oktober 2005).
Dat bepaalde cultuurproducenten deze nieuwe law of the jungle – het adagium van het contemporaine kapitalisme: wie de meeste patenten heeft wint – maar al te goed begrepen hebben, mocht blijken uit de rechtszaak die Giancarlo Politi, overall manager van het Italiaanse kunstmagazine Flash Art, het afgelopen jaar aanspande tegen de organisatoren van de Tirana Biënnale 3.
Politi was nauw betrokken bij de realisatie van de eerste editie van de Tirana Biënnale in de Albanese hoofdstad in 2001. In samenwerking met de Albanese kunstenaars Edi Muka en Gezim Qendro was hij verantwoordelijk voor een low-budget kunstfestival, waaraan meer dan twintig tentoonstellingsmakers en tweehonderd internationale kunstenaars deelnamen, en dat nu te boek staat als de allereerste grootschalige tentoonstelling van hedendaagse kunst in Albanië sinds de eliminatie van communistisch dictator Enver Hoxa. De relatie tussen de organisatoren ter plekke en de Italiaanse co-initiator vertroebelde na dit event – de precieze oorzaak kan door een buitenstaander moeilijk achterhaald worden – en Politi besloot zich op een andere regio in de ‘Balkan’ te richten. Er werden bondgenoten gezocht in Praag en met medewerking van Tomáš Vlček en Milan Knížák van de Prague National Gallery aldaar zag in 2003 een nieuwe biënnale het licht waaraan dit keer dertig curatoren en 250 kunstenaars deelnamen en die ironisch genoeg de subtitel Peripheries become the Centre meekreeg.
Een nauwelijks in de media besproken strijd over de naamgeving ging hieraan vooraf. Politi en zijn echtgenote Helena Kontova lieten in maart 2002 aan Edi Muka weten dat zij de Tirana Biënnale in Praag zouden oprichten, een vreemd geval van geografische dislocatie. Verhitte correspondentie heen en weer en een aantal verwarring scheppende en tegenstrijdige perscommuniqués later, was het probleem voorlopig beslecht en werd de polymorfe tentoonstelling in de Tsjechische hoofdstad gewoon en erg toepasselijk de Prague Biënnale genoemd.
Het verhaal kreeg echter een staartje – en meer dan een. De Tirana Biënnale overleefde de amputatie van het organisatorische team en onder meer dankzij de steun van de ‘Pop Star Mayor’ van Tirana, kunstenaar Edi Rama alias Regeneration Man, kwam er een tweede, bescheidener editie in 2003 met medewerking van onder meer Vasíf Kortun, Hans Ulrich Obrist en ondergetekende. Na afloop van de tweede editie van de Tirana Biënnale nam Politi contact op met een patentbureau in Tirana en liet daar in februari 2004 de merknaam ‘Tirana Biënnale’ registreren waardoor eenieder die deze titel – of een afgeleide daarvan – wou gebruiken daarvoor eerst toestemming van de eigenaar – Giancarlo Politi – zou moeten krijgen. In augustus dit jaar werden Edi Muka en Gezim Qendro gesommeerd door de advocaten van Politi en werd hen meegedeeld dat zij ofwel de merknaam Tirana Biënnale dienden te kopen, ofwel meteen moesten ophouden met het gebruik van deze betiteling. Toen zij daar niet op reageerden werden ze door de lokale rechtbank gesommeerd. De juristen die door Muka en Qendro werden aangesteld kwamen er echter al gauw achter dat het patentbureau een administratieve fout had gemaakt. De merknaam werd namelijk geregistreerd op naam van Gianfranco Politi in plaats van Giancarlo Politi and rumour has it that eerstgenoemde een Italiaanse gevangenisdirecteur is die van de hele zaak uiteraard geen weet heeft. Aangezien het dus in wezen om een geschil tussen Gianfranco Politi en de organisatoren van de Biënnale zou gaan, werd de hele zaak voorlopig in de ijskast gezet.
Deze absurde situatie wordt nog pijnlijker als je bedenkt dat Flash Art het afgelopen jaar ook een haatcampagne is begonnen tegen de voormalige collega’s van de Prague Biënnale. Politi en de zijnen raakten ook met ex-Fluxuslid Milan Knížák gebrouilleerd en ook daar barstte een juridische strijd rond de merknaam ‘Prague Biënnale’ los met als gevolg dat er in 2005 gelijktijd twee biënnales te zien waren, wat voor grote consternatie en verwarring zorgde bij zowel bezoekers als deelnemende kunstenaars. Knížáks naam werd via officiële Flash Art-persberichten en nieuwsbrieven veelvuldig door het slijk gehaald. Hij zou een machtsgeile en arrogante apparatsjik zijn, die de jonge kunstenaars in eigen land boycot en achterhaalde ideeën over nut en essentie van de beeldende kunst de wereld instuurt, onprofessioneel is en de National Gallery schaamteloos misbruikt voor het promoten van de eigen, artistieke erfenis.
Het is ontstellend te moeten constateren dat dit alles door nagenoeg geen enkel kritisch persorgaan werd opgemerkt of aangekaart. Er blijkt een collectief taboe te heersen rond het aan de kaak stellen van dit soort misstanden. Maar zegt het spreekwoord niet dat wie zwijgt, per definitie medeplichtig is?
Ann Demeester