Inleiding
Inleiding
In therapie
Hollywood, rampenfilms, sciencefiction en hun eeuwige doombeelden als therapie voor het leven: het klinkt misschien raar als je denkt aan een doorsnee aflevering van Star Trek, maar wanneer je het genre wat ruimer interpreteert, is het een vrij algemeen aanvaard standpunt. In ieder geval onder de schrijvers en producenten, die om het hardst beweren dat sciencefiction er expliciet toe dient de lezer en toeschouwer klaar te stomen voor de, na het lezen van de uitgedragen visie, niet meer zo ongewisse toekomst. Susan Sontag constateerde het al in haar gedenkwaardige essay The imagination of disaster uit 1965: ‘Onze tijd is er een van grote extremen. We leven onder de voortdurende dreiging van twee even angstwekkende, maar ogenschijnlijk tegengestelde, bestemmingen: ononderbroken banaliteiten en onvoorstelbare terreur. Het is dankzij de fantasie, aangeboden in grote hoeveelheden in de populaire kunsten, dat het publiek leert omgaan met deze twee perspectieven. (…) Een ding dat de fantasie kan doen is ons te verlossen uit de ondraaglijke alledaagse sleur en ons te af te leiden van de verschrikkingen – echt of niet – door een vlucht in exotische, gevaarlijke situaties die in de laatste minuut goed aflopen. Iets anders waar de fantasie voor zorgt, is het normaliseren van wat psychologisch ondraaglijk is, door ons eraan te laten wennen.’ Bereid je voor op het leven, aldus Sontag, en kijk veel naar sciencefiction. Het enige nadeel is, precies zoals de WTC-aanslag ons leert, de onvermijdelijke apathie die optreedt bij het bij herhaling kennisnemen van vreselijke beelden. Zodra het echt gebeurt, voel je het niet meer zo erg. Sontag: ‘Enerzijds maakt de fantasie de wereld mooier. Anderzijds neutraliseert ze hem.’ De werkelijkheid heeft hoe dan ook het nakijken. 11 september biedt daarop geen uitzondering.
Het lijkt misschien voorbarig te stellen dat 11 september op grond van dit model een belangrijke aanjager van de populariteit van sf zal worden. Dat het genre ineens stukken serieuzer genomen wordt is echter een ding dat zeker is. Osama Bin Laden, de charmerende, zachtaardige moslim met zijn extreem gewelddadige en haatdragende andere ik, is Batman en James Bonds eeuwige freaky vijand ineen. Reden voor het Pentagon om schrijvers en filmers uit te nodigen om te brainstormen over voor onmogelijk gehouden bedreigingen voor het land. ‘Be prepared’, Hollywood toont de weg.
Eenmaal toegetreden tot het politieke domein ontgroeit sciencefiction bliksemsnel zijn status van jongensfantasie. In plaats van de eerdere publieke afwijzing van het onnozel geachte techno-exotisme ontstaat een diepe waardering voor de, althans in goede sf geschetste, ingenieuze karakteristiek van de sociaal-maatschappelijke en politieke implicaties van het toekomstige technologische landschap. Dat er wat betreft de technologische ontwikkelingen geen weg terug is, weet iedereen, na jaren van maatschappelijke discussies over ethische kwesties rond alle mogelijke ingrepen in de natuur, van genmodificatie tot het broeikaseffect. Sciencefiction laat ons, geheel volgens Sontags recept, alvast wennen aan die niet direct rooskleurige toekomst. Valt het straks allemaal toch weer mee als het eenmaal zo ver is.
De recente erkenning van sciencefiction komt niet uit de lucht vallen. Eerder al, in de jaren negentig, werd zichtbaar hoe oude visioenen uit de sciencefiction vaak meer met fact dan met fiction te maken hadden. Dat was vooral de verdienste van de cyberpunkgeneratie uit de jaren tachtig, wier verhalen in de jaren tachtig en negentig hun weg naar het filmdoek – en het massaspektakel – vonden in films als Blade Runner, The Matrix en eXistenZ. De cyberpunkgeneratie, met als bekendste representant William Gibson, heeft laten zien wat de gevolgen zijn als cyberspace langzaam maar zeker de plaats inneemt van de niet-virtuele werkelijkheid van buiten de computer. De twijfel die de computer zaait over de vraag wat onze werkelijkheid is en hoeverre die niet net zo virtueel is als de erkende virtuele werkelijkheid van de computer zelf, mag verwarrend zijn maar is niet te negeren. Zie de mate waarin de mens nu al gevormd wordt door een virtueel medium als de televisie. Van de landing op de maan beweren boze tongen immers ook dat ze niet werkelijk was maar geënsceneerd in een simpele studio.
Onder kunstenaars was nooit gebrek aan utopisten, dystopisten of ordinaire fantasten, alleen aan de ‘science’ schortte het nogal eens. Gelukkig zijn er figuren als Panamarenko met zijn vliegmachines en Gerrit van Bakel, wiens perpetuum mobiles en regenboogmachines (onlangs weer te zien in Het Domein in Sittard) aantonen dat een gedachte over techniek naast pragmatisch ook poëtisch kan zijn. De laatste tien jaar groeit de productie van sf-gerelateerde kunst. Er zijn veel kunstenaars die zich bezig houden met het lichaam (c.q de identiteit, het leven) en de mate waarin de techniek daar greep op krijgt, zoals de in het post-human tijdperk gevierde Inez van Lamsweerde en Orlan. Belangrijker voor dit nummer is echter het gedachtegoed van Constants New Babylon en zijn verstrekkende en niet altijd even positieve scenario voor de toekomst.
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M