metropolis m

Je moet je leven veranderen
Peter Sloterdijk over de prestatiemaatschappij

In Du mußt dein Leben ändern, het laatste deel van zijn trilogie over het hedendaagse kapitalisme, richt Peter Sloterdijk zich op de prestatiemaatschappij en de manier waarop de mens, met het zelfhulpboek in de hand, zijn tekorten probeert te overwinnen in een poging alsmaar hoger te reiken. Welke rol is er voor kunst weggelegd in deze door prestatiezucht bezeten samenleving?

Was 1907 een bijzonder crisisjaar? De gebeurtenissen lijken met de ogen van nu vrij normaal te zijn. In Roemenië breken begin februari onlusten uit, waarbij 11.000 boeren gedood worden. Op 7 maart stort de beurs van New York in met desastreuze economische gevolgen. Medio augustus komt in Stuttgart de 7e Socialistische Internationale bijeen, waar ook Lenin van de partij is. De binnenlandse politieke spanningen in Rusland nemen toe. Paus Pius X vaardigt een encycliek uit tegen de hervormingen binnen de katholieke kerk. Op 20 november sterft de schilder Paula Modersohn-Becker, wat Rainer Maria Rilke in diepe rouw hult. Een aantal van deze gebeurtenissen was voor veel mensen moeilijk, pijnlijk, verschrikkelijk. Maar achteraf zou je je kunnen afvragen: in wat voor verhouding staan deze gebeurtenissen tot de jaren van de Eerste Wereldoorlog, die door meerdere historici als de oercatastrofe van de twintigste eeuw wordt bestempeld?

Du mußt dein Leben ändern is de titel van Peter Sloterdijks omvangrijke werk over het deficit van het menselijk bestaan.[1] Het motto doet spontaan vrezen dat deze, naast Jürgen Habermas bekendste denker van Duitsland, op het pad van de zelfhulpboeken is beland om met zijn stellingen en theorieën diegenen te beconcurreren, die het menselijk bestaan wil verbeteren met muesli, meditatie of inzicht in de maanstanden. Sloterdijk richt zich eerst op de religie, inderdaad heel populair op de zelfhulpmarkt, die hij volgens de leer van het Communistisch Manifest als ‘een spookbeeld’ classificeert.[2] Vervolgens plaatst hij de religie echter binnen een ontwikkeling die hij beschrijft als de ‘anthropotechnische wending’. Daarna komt hij pas met zijn geheime inspiratiebron boven tafel en noemt hij de dichter Rilke. Hij citeert een van diens beroemdste sonnetten, waarin een ‘Archaischer Torso Apollo’ aan een formele beschouwing onderworpen wordt, tot de beschrijving abrupt in een imperatief eindigt: ‘Du mußt dein Leben ändern’. Het in 1907 verschenen gedicht maakt dankzij Sloterdijk een ware revival door.

Het is niet de eerste keer dat Sloterdijk zijn toevlucht neemt tot Rilke, zoals het evenmin de eerste keer is dat hij zich op poëzie baseert. Als hij ‘een filosofische theorie van de globalisering’ schetst, gebruikt hij Rilkes paradoxale woordspeling ‘Weltinnenraum’.[3] Hij haalt dat uit de elegie ‘Es winkt zu Fühlung fast aus allen Dingen’, die Rilke in het oorlogsjaar 1914 schreef, en combineert het met het dragende element van de moderne wereld: kapitaal. Zijn boek Im Weltinnenraum des Kapitals verschijnt in 2005, het jaar daarop publiceert Sloterdijk zijn essay Zorn und Zeit, waarbij hij opnieuw de draad van de poëzie oppakt door het beginwoord uit de Ilias – der Zorn (de woede) – te thematiseren.[4] Alle drie de werken gaan over crisissituaties waarbij de poëzie, waarop Sloterdijk teruggrijpt, als kapstok functioneert.

Filosofie en poëzieSloterdijk wordt door Axel Honneth ook wel beschreven als ‘een poëtische filosoof’.[5] Waarschijnlijk doelt hij daarmee op de manier waarop Sloterdijks taalgebruik de semantische kosmos uitbundig benut en naar alle kanten aftast, van high tot low, van Socrates, Seneca, Hegel en Heidegger tot aan de ‘amorfe negativiteit’ van de linkse en rechtse politici, die ‘in vage opwellingen’ afglijden tot ‘het nulpunt van de articulatie’.[6]

Wie uitweidt over poëzie komt erin om: dat is de onverholen boodschap die niet zozeer voor de filosofen in eigen land geldt, maar zeker voor diegenen die zich buiten de landsgrenzen hebben begeven. Men zou graag met de vinger naar Nietzsche wijzen: ook zo’n woordkunstenaar, en zie hoe is hij geëindigd! Als Turiner Pferdekopftätschler (letterlijk: Paardekop-aaier in Turijn -red.), door tranen overgoten.

Sloterdijks toon is barok. Hij laat zich voor de een lezen als de uitdrukking van een ‘naar alle kanten openende denkruimte voor nieuwe invallen en perspectieven’, voor de ander is het poëtische het medium waarmee Sloterdijk datgene onder woorden probeert te brengen, wat zich slechts vaag in de toekomst aftekent en daardoor nog niet exact te benoemen is.[7] De poëzie reikt met haar vluchtige tentakels tot in de schemerzone van het efemere en het onbestemde, en reikt daardoor verder dan de filosofie. Wanneer Sloterdijk een sonnet van Rilke citeert dat geschreven is in een crisisjaar, is dat een bewijs voor zijn subtiele gevoel voor crisis.

Het is ook zo dat Sloterdijk filosofie met kunst verbindt. Niet in de zin van Hegel, die de superieure filosofie van de zuivere gedachte altijd boven de in de materie verankerde kunst plaatst. Sloterdijk geeft de kunst in zijn beschrijving van de wereldproblematiek een bijna vergeten functie: haar seismografische kwaliteiten.[8] De kunst, en dat is voor Sloterdijks intellectuele praktijk in de eerste plaats de spraakkunst, levert hem de sensitieve antennes waarmee hij de kleinste scheurtjes in het heden opspoort en kenbaar maakt, lang voordat ze zich hebben ontwikkeld tot grote scheuren of zwerende wonden.

Deze, in zekere zin, preanalytische vaardigheid van het ontdekken heeft Sloterdijk in zijn drie laatste werken duidelijk laten zien. Toen hij Weltinnenraum des Kapitals schreef in 2005 anticipeerde hij op de stemmingswisseling die zich al openbaarde voor de financiële crisis in het najaar van 2008. Sloterdijk plaatste toen al een domper op het idee dat kapitalisme en consumentisme konden blijven doorgroeien, door te wijzen op de explosieve maatschappelijke realiteit die ontstaat door de ongelijkwaardige verdeling van levenskansen en werkgelegenheid.[9] De psychosociale en politieke consequenties die een, zoals hij het noemt, basis tot een kapitalistische ‘Apartheid’ vormen, heeft hij tot de algemene ondertoon van zijn werk Zorn und Zeit gemaakt.[10] Als maatgevend criterium van zijn filosofische observaties neemt hij in Zorn und Zeit het Oud-Griekse thymós. De thymus is het orgaan waarin volgens de antieken levenskracht, passie en talrijke emoties, van licht tot heftig, hun oorsprong vinden – dus ook de trots en de woede. Eigenschappen, waar Sloterdijks denkbewegingen altijd weer op uitkomen.

PrestatiedwangDat ‘thymotische moment’ speelt ook in Du mußt dein Leben ändern een belangrijke rol. Omdat Sloterdijk zijn reflecties op het kapitalisme in dit boek richt op de mensen die aan deze maatschappijvorm onderworpen zijn, laat het essay zich lezen als een afsluiting van een niet als zodanig geplande trilogie. Sloterdijk definieert de dwang tot doorzetten, commercialiseren, verkopen en jezelf omhoog knokken als een van de basisvoorwaarden van het kapitalistische systeem, en richt zich tot diegenen die deze dwang tot in het extreme hebben doorgevoerd en tot levensdoel hebben gemaakt. Als het meest spectaculaire voorbeeld voor deze moderne levensvoorwaarde noemt de filosoof de zich als attractie presenterende musicus Carl Herman Unthan (1848–1929), die zonder armen werd geboren, maar die het dankzij een enorme wilskracht lukte om met zijn tenen viool te leren spelen en door deze speciale virtuositeit een beroemdheid werd. Met Unthan als basis ontvouwt Sloterdijk een ‘invaliditeitsantropologie’ die ‘spontaan in een koppigheidsantropologie overgaat’.[11]

Daarbij is hij er zich zeer bewust van de historische lading van het begrip ‘invalide’ – van de overdreven machtswellustige politieke acteurs Wilhelm II en Joseph Goebbels (die allebei misvormingen hadden) tot aan de rassenwaan van de nationaalsocialisten. Het gaat Sloterdijk om het principe van de moderne condition humaine. Hij ziet dit in de kunst van Franz Kafka of in de wereldverloochening van Emile M. Cioran net zo duidelijk terugkomen als in de quasireligieuze beloftes van Scientology. Zijn populairste vorm neemt dit principe aan bij sporters: ‘wanneer de tijd toebehoort aan de competitie-economie, dan is de wedstrijdsport de tijdgeest zelf’, constateert Sloterdijk.[12] Veralgemeniserend betekent dit dat acrobaten en asceten de plaats innemen van mensen. Zij handelen vanuit de status van het ‘gebrekkige wezen’, zoals Arnold Gehlen de mens getypeerd heeft. Maar anders dan bij Gehlen richten zij zich niet naar de regels van een strak georganiseerde maatschappij, maar nemen zij de controle over zichzelf in eigen hand. Kenmerkend voor hun mens-zijn is dat ze zich regelmatig aan onderwerpen aan scholing om de als onvolkomen ervaren natuur te overwinnen. Hiervoor heeft Sloterdijk de term anthropotechniek bedacht.

De verwantschap tot Nietzsches Übermensch, of zoals het in het Italiaans wordt uitgedrukt: superuomo, is evident. De mens, constateert Sloterdijk, zoekt naar ‘verticale spanning’ en wanneer hij die bij God niet meer vindt, omdat hij dood is, dan vecht hij zich een weg omhoog naar de zuurstofarme toppen van de Himalaya en vijlt aan zichzelf tot de hoogste vorm van perfectie is bereikt. Maar welke vorm van oefening of volmaaktheidstrategie hij ook kiest: het doel blijft altijd de top van het onmogelijke, die, zodra men die bereikt, zich direct weer verplaatst, en men weer nieuwe pogingen kan gaan ondernemen. Want de mens is ook bij Sloterdijk een gewoontedier – zowel actief als passief.[13]

Actief zijn baseert zich op gewoonte, maar de gewoonte heeft ook een andere kant, namelijk een onbezielde sleur. Sloterdijk problematiseert deze ambivalentie tussen ‘het onbewust voor zich uit leven’ en het willens en wetens aanleren van een vaardigheid of zelfontwikkelingsmodel. Daarbij positioneert hij zich aan de kant van Nietzsches Zarathustra en scheidt hij de perfectionisme nastrevende individuen van de grote massa die helemaal geen zin heeft zijn behaaglijke, door herhalingen gedreven leven op te geven. ‘Onderzoekt men de gemiddelde richting van hun wensen, dan blijkt daaruit dat ze willen wat ze hebben, maar dan comfortabeler’, stelt Sloterdijk en hij plaatst tegenover deze luiheid de ‘kunst aan de mens’ [14] zoals die tegenwoordig in allerlei moderne opleidingsinstituten te vinden is.

Relevantie van kunstDe traditionele kunsten zijn bij dit alles nog slechts terloops relevant, en dan nog het meest de muziek, omdat daarin de antropotechnische kracht van de oefening het duidelijkst tot uitdrukking komt. De filosoof, kritisch over het huidige tijdsgewricht, karakteriseert de avant-gardistische kunst uit de 20e en 21e eeuw op een nogal flauwe (hoewel allesomvattende) manier, want hij maakt haar onderdeel van ‘de alles infiltrerende, succesvolle massacultuur die zich kenmerkt door simplificering, respectloosheid en intolerantie een daarmee iedere van bovenaf opgelegde normatieve voorstelling bij voorbaat ontkracht’.[15] De hedendaagse kunst zou slechts een randverschijnsel zijn omdat zij met haar grensoverschrijdende projecten en vage grenzen niet doelgericht kan ingrijpen.

Volgt men Sloterdijk, dan zou een kunsttheorie op een ordeningsprincipe moeten uitlopen dat erop gericht is het voortbestaan van onze planeet en zijn beschaving veilig te stellen, door alle krachten exact tegen elkaar af te wegen, ook in de kunst.

Dat zou dan betekenen, in navolging van de titel van Sloterdijks boek: ‘Du mußt deine Kunst ändern’, en daardoor zou zij, de kunst, juist van die open eigenschappen worden beroofd, die Sloterdijk zelf juist zo elegant en soeverein gebruikt. Anderzijds impliceert de gereserveerdheid waarmee Sloterdijk de hedendaagse kunst tegemoet treedt, de vermaning om zich niet in willekeur te verliezen, maar de parameter van de wereldcrisis als een echte, essentiële uitdaging te aanvaarden. Als er redding is, dan komt zij niet van de kunst zelf, maar van de mens die, volgens Sophokles, van alle plagen de ergste is en daarom een constante civilisering nodig heeft.[16] De echte kunst zou daardoor tot een anthropotechniek worden, waardoor het de naakte mens lukt een totaalkunstwerk te worden die volledig op het huidige, globale tijdperk is aangepast. Zijn prestatie zou daaruit bestaan uit eigen kracht en overtuiging de wereld als levenswaardige ruimte te ontwerpen, en daarbij immuun te blijven voor al haar crisisgevoeligheid.[17]

Michael Hübl is kunstcriticus, Karlsruhe

Peter Sloterdijk, Du mußt dein Leben ändern. Über Anthropotechnik, Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main 2009. ISBN 978-3-518-41995-3. De vertaling van dit boek verschijnt in het najaar van 2010 bij uitgeverij Boom

1. Peter Sloterdijk, Du mußt dein Leben ändern. Über Anthropotechnik, Frankfurt am Main 2009.

2. Ibid., p.9.

3. Peter Sloterdijk, Im Weltinnenraum des Kapitals. Für eine philosophische Theorie der Globalisierung, Frankfurt am Main 2005, p. 307.

4. μηνιν αειδε θεα, ‘bezing de torn, godin’ zo luiden de eerste woorden van de Ilias.

5. Axel Honneth, Fataler Tiefsinn aus Karlsruhe, in Die Zeit, 24 september 2009, No. 40, p. 60-61, hier p. 60.

6. Peter Sloterdijk, Zorn und Zeit. Politisch-psychologischer Versuch, Frankfurt am Main 2006, p. 329.

7. Marc Jongen, Wir sind nie zur Welt gekommen. Peter Sloterdijks Maieutik der Existenz, in: Marc Jongen, Sjoerd van Tuinen, Koenraad Hemelsoet (red.), Die Vermessung des Ungeheuren. Philosophie nach Peter Sloterdijk, München 2009, p. 144-162, hier p. 145.

8. Hans Ulrich Gumbrecht, In der Welt sein und auf der Bühne stehen, in: Jongen et al., Vermessung…, p. 19-28, hier p. 22.

9. Sloterdijk, op.cit. (noot 3), p. 303.

10. Ibid.

11. Sloterdijk, op. cit. (noot 1) p. 69.

12. Ibid., p. 149.

13. Ibid., p. 279.

14. Ibid., p. 278, en p. 519.

15. Ibid., p. 574.

16. Sophokles, Antigone, V.332/333.

17. Sloterdijk, op.cit. (noot 1), p. 713.

Vertaling: Irene Dirkes

Michael Hübl

Recente artikelen