Jean Michel Bruyère: Enfants de nuit
Jean Michel Bruyère: Enfants de nuit
De artistieke kracht van de nachtelijke hel
Het publiek dat zich voor het theater verzamelt, ziet er zomers en zorgeloos uit. Men is het snel eens: een Holland Festival voorstelling die heftige en tegenstrijdige reacties oproept, moet goed zijn. Enfants de nuit, een voorstelling van een groep zwerfjongeren uit Dakar onder leiding van de Franse kunstenaar Jean Michel Bruyère, verbeeldt de harde werkelijkheid van de makers. Om beurten worden de bezoekers binnengelaten. Zodra de deur achter je dichtvalt, ben je alleen. In een klap is het aardedonker. De dag blijft buiten. Hier is het nacht. Op de tast baan je je een weg door een labyrint van zwarte ruimtes. Gespitst op het gehoor zoek je naar een spoor van leven. Geluid biedt houvast, maar het kan ook de voorbode zijn van gevaar. Dit is onbekend terrein, het territorium van vechters en overlevers, waar wetten gelden die wij niet kennen.
Uit het zwart doemen witte woorden op, minutieus met de hand geschilderd, over de wanden slingeren. Ze vormen zinnen en verbinden diepe ellende met hoop en verlangen. Deze dichtregels trekken je er doorheen; lezend loop je verder. En terwijl de strekking doordringt, begint de geur van rottende kleren te wennen. Wat niet went is de duisternis en een onheilspellend gevoel. In dit ‘exposition-spectacle’ tonen de jonge makers hun verbeelding van het leven op straat in Dakar van een jeugd zonder verzorging, bescherming, eten, papieren, maar met een grote vindingrijkheid en dichtbij de essentiële waarden van het bestaan.
Enfants de nuit, een reprise op verzoek van het Holland Festival (de voorstelling ging mei 2002 in Saarbrücken in première en is in een aantal grote West-Europese steden te zien geweest), is ontstaan uit een langlopend project dat Jean Michel Bruyère in 1997 is gestart. Samen met schrijver Oumar Sall heeft Bruyère in Dakar een huis opgezet waar zwerfkinderen kunnen verblijven en leren schrijven, schilderen, tekenen, fotograferen, filmen en voorstellingen maken. Naast onderdak en kunstonderricht biedt het huis medische hulp en juridische bijstand. Man-Kaneen-Ki is de naam, ‘ik – de ander’ in het Wolof. Een aantal jongens is inmiddels, na een opleiding van vijf jaar, toegetreden tot de staf. Meisjes zijn er niet, want meisjes die in Dakar op straat belanden, verdwijnen in de prostitutie; en opereren in de wereld van de prostitutie is te gevaarlijk.
Bruyère activeert een lokale potentie op basis van artistieke middelen en mogelijkheden. Gedreven en met daadkracht geeft hij gestalte aan een idealistische missie. Zijn natuurlijke gezag stelt hem in staat te overtuigen. Op internationale schaal werkt hij aan het creëren van draagvlak, door een aantal belangrijke mensen, op belangrijke plekken in zowel de kunst als de politiek, mee te krijgen. En met het charisma van een goeroe doet hij de jongens geloven in hun creatieve kracht. Bruyère is allerminst uit op medelijden en zegt moralisme te haten. Een leven in rijkdom is niet bij voorbaat beter dan een leven in armoede. Denken in termen van ‘beter’ is in zijn ogen een westers dogma. Zo kan armoede ook een voedingsbodem zijn voor creativiteit.
Op de grond ligt een projectie van een jongetje dat zegt dat hij naar de dood verlangt. De beelden zijn geschoten in sepia zwart-wit. Het vage schijnsel van de monitor verlicht de contouren van een gestalte. Vlakbij zit een jongen. Hij ziet niets, want over zijn hoofd hangt een juten zak. Achter hem gebaart een zwarte gestalte in de richting van een doorgang. Foto’s liggen verspreid over de grond onder dikke platen van glas. In krappe ruimtes, die van elkaar zijn gescheiden door oude kleedjes en lappen, worden video’s getoond op kleine monitoren. Het publiek moet erbij knielen. De beelden laten het dagelijks leven zien van de jongens in Dakar: slapend kris kras over elkaar, op straat, in verlaten gebouwen, met zijn vieren in een telefooncel, en slenterend langs de weg. Twee kinderen, close-up, kijken recht in de lens, eerst strak, dan steeds afweziger. Hun ogen blijven wagenwijd open, terwijl ze in hun mond een punt van hun shirt hebben gestopt doordrenkt met een verdovend middel. Snuivend en inhalerend sussen ze zichzelf in slaap. De beelden zijn heftig en heel intens, juist omdat ze zo mooi zijn, al is dat nog zo verwarrend.
‘De kunst onderzoekt de schoonheid, en de schoonheid onderzoekt de wet’, stelt Bruyère in een schets voor een videodagboek dat hij eind juni in de Amsterdamse Bijlmer heeft gedraaid. Hij doet graag filosofische uitspraken gevolgd door een point d’ironie.
Een eindeloze corridor leidt naar een duister tafereel. Vlak voor je het einde van de inktzwarte schacht denkt te voelen, word je plots van twee kanten aangeraakt en toegesist. Een stuk of zes jongens blijken je te hebben opgewacht in twee uitsparingen aan weerszijden van de corridor, afgedekt met gaas. Alleen de contouren van hun glimmende blote bovenlichamen en hun ogen zijn zichtbaar. Ze kijken je aan en dwars door je heen.
Er gebeurt iets vreemds als je in een voorstelling of installatie wordt geconfronteerd met de mensen die deel uitmaken van de gerepresenteerde wereld. Je wordt je bewust van de afstand tot de wereld waarnaar zij verwijzen en tegelijk valt de afstand weg. De jongens zijn zichzelf maar ook de uitvergroting daarvan. Zij staan voor respect. In alles wat ze zijn en doen zit een grote gedrevenheid en levensdrang. Ze leven intens, op leven en dood. En dat is heel hard maar ook mooi.
Om de voorstelling te duiden binnen het westerse discours, zul je met andere maten moeten meten. Het werk van de jongens is naïef, primitief, sentimenteel, aangrijpend. De presentatie lijkt op een spookhuis voor volwassenen. Wat doet het ertoe dat het bol staat van symboliek en in herhalingen valt? De oerkracht van hun beelden en hun performatieve aanwezigheid is relevant, en de vraagstukken die ze aansnijden zijn uiterst urgent. Daarbij is het directe effect van hun werk op het publiek enorm. Misschien zelfs te groot en ontgoochelend om te resulteren in bewustwording die in handelingen wordt omgezet. De leemte tussen de achteloze binnenstad en de wrede wereld die de kinderen hebben meegebracht, is niet te overzien. Hun nacht is de hel. Hoewel? Misschien is deze hel wel rijker en beschaafder dan het westerse bestaan waarin men zich laat leven door een streven naar sneller, meer en mooier. Werkt de rigoureuze contrastwerking van de voorstelling een superrelativisme in de hand, dan is de bezoeker de zwerfkinderen uit Dakar na een fikse huilbui zo weer vergeten. Maar raken de beelden en werken ze door, dan zijn ze in staat een constructieve impuls te geven, juist tot het kritisch bevragen van de eigen lokale context. Bruyère spoort het publiek aan zich goed te informeren alvorens dingen te beweren. Zijn artistieke engagement is de directe vertaling van zijn politieke ideeën. Geen mens is illegaal. Het rijke deel van de wereld gedraagt zich nog altijd superieur. Regelgeving die mensen uitsluit en tot illegalen bestempeld, ook die in een democratie, wordt uitgevaardigd door de heersende macht om de economische machtspositie te versterken. Bruyère acht het niet onwaarschijnlijk dat migrerende mensen een land zullen stichten in het westen, en dat zij de mensen die de ingenomen gebieden bevolken uit zullen zetten.
In tegenstelling tot projecten die niet verder komen dan het eenmalig betrekken van een groep echte mensen, gecategoriseerd als probleemjongeren of bejaarden, en sociale interventies in de publieke ruimte die veel videomateriaal opleveren maar weinig bewustwording genereren, heeft Bruyère’s werk directe sociaal-politieke implicaties. Bruyère geeft de kinderen een nieuw perspectief en trekt samen met hen ten strijde tegen ongelijkheid en voor een humaan bestaan. Toch zijn er stemmen die beweren dat hij van hun ellende gebruik maakt om zijn eigen engagement te etaleren. Waarop Bruyère zegt dat de jongens participeren uit vrije wil. Je kunt je echter afvragen in hoeverre de zwerfkinderen voor een reële keuze staan. Uiteraard verkiezen zij elk perspectief boven de ontberingen van een dakloos bestaan. Maar kiezen zij voor de veiligheid van het huis of voor de potentie van de kunst? Kunnen zij het kader van hun participatie overzien? Uiteindelijk is de contextualisering in handen van Bruyère. Enfants de Nuit geeft te denken over Bruyère’s integriteit en over de capaciteit van de kunst. Als Bruyère op afstand of vanuit een andere hoek had geopereerd, had hij de lokale autoriteiten dan zover gekregen zijn initiatief te gedogen en erkenne? Waarschijnlijk niet, en in ieder geval had de belevingswereld van de straatjongens uit Dakar het westerse publiek dan nooit zo geraakt.
Jean Michel Bruyère: Enfants de NuitCosmis Theater, Amsterdam
Holland Festival, juni 2003
Jellichje Reijnders