Kai Althoff
Kai Althoff
Ich meine es auf jeden
Fall schlecht mit ihnen
Gezien de reputatie van Zwitserland als een land waar men op een bijna obsessieve manier orde en netheid nastreeft, is het geen verrassing dat het, ondanks zijn prominente aanwezigheid in de internationale kunstwereld, even duurde voordat een Zwitserse kunstinstelling de moed had verzameld om Kai Althoff een solotentoonstelling aan te bieden. Het retrospectief in de Kunsthalle Zürich belooft ons datgene wat de Duitse kunstenaar beroemd maakte: zijn messiness. In de voorbeschouwingen op de tentoonstelling in de kranten verkneukelt men zich alvast op hoe zijn beruchte trashy stijl samen moet gaan met de ultramoderne white cube van de Kunsthalle.
Op het eerste gezicht valt de wijze waarop Althoff het museum naar zijn hand heeft weten te zetten niet tegen. Hij transformeerde de zalen in het museum tot vreemde vertrekken die tegelijkertijd herinneren aan een vergeten, regionaal museum, een bordeel in vergane glorie en de slaapkamer van een getroebleerde tiener. Uit alles ademt de sfeer van de jaren zeventig: de vloerbedekking heeft een vaalgele kleur, de muren zijn bedekt met oker- en goudkleurige stof of geschilderd in verschillende aardse tinten oranje, en de ruimten in de zalen worden opgedeeld door vrijstaande tentoonstellingspanelen van het soort dat je op middelbare scholen of in gemeentelijke instellingen vindt. Hoewel de ruimten niet echt vies zijn, ademen ze toch een verontrustende donkere sfeer uit, die samen met de geur van nieuw tapijt, oude kleren en goedkoop parfum, de geschikte ‘onsmakelijke’ achtergrond vormt van de verscheidene schilderijen, tekeningen, collages, sculpturen en installaties die worden tentoongesteld.
Althoff lijkt in zijn schilderijen en tekeningen willekeurig stijlen uit te proberen ontleend aan verschillende historische bronnen, van Breughel, Egon Schiele en Aubrey Beardsley tot Otto Dix. De louche kant van art nouveau-erotiek (met elkaar verstrengelde ledematen, oversekste bloemen en flamboyante draperieën) is te zien naast meer expliciete afbeeldingen van sociale ontwrichting, die doen denken aan de Duitse expressionisten. Seksueel geweld en mannelijke dominantie zijn geliefde thema’s van Althoff, waarbij vrouwen en kinderen vaak worden afgebeeld als het slachtoffer van sinistere, dominante powerplayers die de gedaanten aannemen van duivels, schoolmeesters en doktors. Op een van de schilderijen plast een oudere koning op een geblinddoekte en vastgebonden vrouw, terwijl een jonge man stiekem toekijkt. Op een ander schilderij is een man te zien die achterover leunend op een sofa in een prettig gesprek verwikkeld lijkt met twee elegant geklede dames: het stereotype van de gelukzaligheid van de bourgeoisie. Toch klopt er iets niet want buiten het blikveld van zijn vrouwelijke gezelschap zuigt een onbekend personage op zijn linkerhand. Het lijkt een ‘haastig’ gemaakt schilderij; de figuren zijn niet meer dan karikaturen, geschilderd op levendige, blauwe stof, gedecoreerd met gele tape. De scène zou zo ontsproten kunnen zijn aan een sm-strip. Het andere schilderij is veel realistischer. Het lijkt alsof het van een foto is nageschilderd, maar de vale, paarse kleur van de protagonist steekt bleek af tegen de dieprode kleur van de muur en het felgeel van de geruite sofa.
Door de tentoonstelling lopend kom je collages tegen waarin gesneden is, die zijn doorregen met naald en draad of die uit hun kaders lijken te barsten. Fotografische werken zijn geprint op spiegelend zilverpapier en gedecoreerd met vulgaire, synthetische stoffen of nepbloemen. Hoewel alles een zekere voornaamheid uitstraalt, krijg je ook het gevoel dat alles ‘uit elkaar valt’: nergens wordt deze materiële degradatie manifester dan in Althoffs installaties. Het tapijt en de gestoffeerde wanden vormen de bindende factor: ze maken van de tentoonstelling een grote totaalinstallatie. Toch zijn er drie afzonderlijke installaties te onderscheiden: Kolten Flynn (2006, in samenwerking met Lutz Braun), een installatie die voor het eerst te zien was op de tentoonstelling We are Better Friends For It in de Gladstone galerie in New York (2007, in samenwerking met Nick Z.) en Solo für eine befallene Trompete (2005, in samenwerking met Lutz Braun).
De installatie Kolten Flynn bestaat uit een selectie van materiaal dat was verzameld voor een interventie in een privé-appartement in Berlijn twee jaar geleden, in het kader van de berlin biennale 2006. We zien een laag podium dat aan twee kanten wordt omzoomd door panelen gewikkeld in rood plastic folie. Rondom een open koffer liggen honderden kleine voorwerpen: droedels, papieren maskers, briefkaarten, brieven en pagina’s met illustraties die uit een boek gescheurd zijn. Verder een koord met kerstspullen eraan, enkele linten, een pruik en een grijze haar waarop een geel notitieblaadje ligt met het woord ‘Marianne’ erop geschreven.
De tweede installatie, die zich in een smalle rode kamer bevindt die je moet passeren om de rest van de tentoonstelling te bereiken, vormt letterlijk het kloppende hart van de tentoonstelling. De muren buigen vanuit het midden naar buiten en er staat een sculptuur in de vorm van een pingpongtafel. De tafel wordt ritmisch doorsneden door een machinaal aan-gedreven wig die een melkachtige substantie op en neer laat vloeien in een lange sleuf in het midden. De machine verspreidt een vreemde geur die het midden houdt tussen afwasmiddel en hoestsiroop. Het hele ding wordt van boven ‘geobserveerd’ door een spookachtige, in streepjesstof geklede pop en verlicht door het type goedkope lichtspotjes die je alleen kunt vinden in bouwmarkten.
De derde installatie vult de kleinste zaal van de vijf tentoonstellingszalen van de Kunsthalle Zürich. In tegenstelling tot de vreemde, adolescente sfeer die Kolten Flynn evoceert of het dromerige symbolisme van de rode kamer, is Solo für eine befallene Trompete een door neons verlichte ‘gothic nightmare’. Bij het betreden van de ruimte lopen we meteen tegen een paspop aan, gekleed in een golvende negentiende-eeuwse jurk en een te grote, met bont omzoomde hoed. Ze lijkt van ons weg te kijken. De ruimte zelf is bezaaid met geheimzinnige snuisterijen: verscheidene spiegels, op elkaar gestapelde objecten op glazen tafels en kleine sokkels, antieke poppen en kanten parasols. De ruimte wordt onderverdeeld door sluiers van gaas in verschillende kleuren en ander materiaal dat aan het plafond en de wanden hangt. Rond de paspop liggen objecten die tot haar boudoir lijken te behoren: parfum, een marmeren telefoon, porseleinen beeldjes en zijden schoentjes opgevuld met papieren zakdoeken. En naast haar staat een paspop van een jongen gekleed in een ouderwets zeemanspak met hoed, die in de spiegel staart en net als alles in deze kamer bespat lijkt met bloed. Bruinrode strepen lopen over de lijsten van de schilderijen die tegen de muur opeengestapeld staan, en nog dikkere klodders zijn te vinden aan de randen van de spiegels. De meeste ‘drab’ is echter te vinden op een glazen gynaecologenstoel met voetbeugels en een groezelige, rubberen afvoerbuis, die op de voorgrond straat. De rillingen lopen je over de rug, als je dit ziet.
De werken in deze tentoonstelling zijn verontrustend, fantasievol en soms ronduit mooi. Maar de belangrijkste eigenschap van het werk van Kai Althoff is dat het geen geruststellende eenheid presenteert: zelfs in de afzonderlijke werken lijkt het gevaar van corruptie en subversiviteit op de loer te liggen. In plaats van één bepaald handschrift worden we geconfronteerd met een verbazingwekkend caleidoscopische benadering van inhoud en techniek, die laat zien hoezeer de kunstenaar de tekening en het schilderij als medium beheerst en deze belofte graag laat uitmonden in een kitscherige, volkse uitverkoop van de esthetiek.
Barnaby Drabble