Let me entertain you – De beeldende kunst van celebrities
Kunst van celebrities is hot. Alleen al het afgelopen half jaar exposeerden Robbie Williams in Amsterdam, Björk in New York en Nick Cave in Brussel (in december opent Cave ook een tentoonstelling bij Museum Voorlinden). Jan-Pieter ‘t Hart moedigt weliswaar aan dat het intellectuele bastion van de kunstwereld wordt opengebroken, maar vraagt zich af wat celebrities met hun artistieke uitstapjes nou wezenlijk daaraan bijdragen.
Ik kijk naar de laatste vier minuten van de vier afleveringen tellende en 200 minuten durende docu-serie over Robbie Williams, in 2023 geproduceerd door Netflix. In beeld verschijnt een Williams van rond de vijftig, de Williams zoals we hem vandaag kennen. In de voorgaande 196 minuten ben ik tegelijkertijd heel veel en heel weinig over hem te weten gekomen via een eindeloze stroom aan archiefmateriaal en contemplatieve voice-overs. Ik heb Williams gezien als te snel succesvol geworden Britse puber, zijn vetes met bandleden, de uitzinnige fans, het ego, het mediacircus, de parasitaire paparazzi. En daaropvolgend: de zenuwinzinkingen, de afname van succes, de afhankelijkheid – van waardering, middelen, het continu navigeren tussen zelfverheerlijking en zelfvernietiging. Maar ook: het herpakken van succes, de comeback, misschien wel meerdere, en dan in de laatste paar minuten, onder begeleiding van aanzwellende strijkers een terugkeer van de archiefbeelden die we al hebben gezien, sneller afgewisseld en daardoor onschadelijk, en nu door de verluchte omlijsting van het heden. Een ontspannen ogende Williams knuffelt zijn kinderen, zijn vrouw roept dat ze van hem houdt, hij stapt uit zijn L.A. villa een geblindeerde taxi in, op weg naar het podium. Sieraden om, gouden jasje aan, een slowmotion wandeling door de coulissen, uitzinnige fans, aftiteling, de eerste piano-akkoorden van Feel. Einde.
Ik heb deze docuserie eerder gezien, lijkt wel. Nu de trend van true crime, gepopulariseerd door Netflix, zijn beste dagen heeft gehad, produceert het contentplatform de ene na de andere docu-film of miniserie over beroemdheden op tweederde of aan het eind van hun carrière. In de afgelopen jaren passeerden producties over Beyoncé, Taylor Swift, Pamela Anderson en Britney Spears de revue. Een groot deel van deze films lijken te zijn gemaakt in opdracht van de celebrity zelf. Echt kritisch wordt het nooit, en ze komen vaak op een opvallend goed moment in hun carrière uit: een nieuw album of een wereldtour. Plooien worden gladgestreken, controverses opgeborgen. Bijna altijd voorzien ze in een gevoel van closure: eind goed al goed, hoe shaky het pad ook was.
Dat Williams ook beeldende kunst produceert, komt in de docu niet aan bod. Maar hij maakt die wel. Het werk is nu zelfs op tournee en was afgelopen maanden te zien in Moco, de door weinigen serieus genomen maar toch druk bezochte presentatie-instelling naast het Van Goghmuseum op het Amsterdamse Museumplein, met dubieuze reputatie. Straatkunstlieveling Banksy, op wiens iconische afbeeldingen een groot deel van de PR van Moco op gestoeld is, heeft zich meermaals expliciet uitgesproken tegen de instelling. Het doet echter niets af aan de populariteit van het in 2016 geopende museum. Met een uitstekende locatie, een goed gevoel voor branding (Van Leeuwen en Kruijt wijzen in de Volkskrant terecht op de gelijkende abbreviaties van gevestigde kunstinstellingen zoals MoMA in New York en MOCA in Los Angeles), een schijnbaar onuitputbaar communicatiebudget en een vaste collectie met enkel publieksfavorieten, hebben ervoor gezorgd dat het miljonairskoppel achter Moco, Kim en Lionel Logchies-Prins, inmiddels ook Moco-vestigingen in Barcelona en Londen konden openen.1
Williams’ beslissing hier zijn allereerste solotentoonstelling te laten plaatsvinden, past binnen de rebranding-campagne waar ook de Netflix-documentaire onderdeel van is. En het past binnen de opmerkelijke recente trend van beroemdheden die de overstap van muziek of film naar beeldende kunst wagen. De Amerikaanse kunstenaar en kunstcriticus Brad Troemel beschrijft deze trend in 2022 in een video-essay, The Celebrity Artist Report. Deze celebrity-turned-artists zijn meestal maar niet uitsluitend Noord-Amerikaanse, witte mannen van middelbare of seniore leeftijd. Opvallend is dat veel van hen een controversieel recent verleden hebben, zoals George W. Bush (die portretten schilderde van immigranten en Poetin), Johnny Depp, James Franco (getoond in Gagosian Gallery), Marilyn Manson en Shia LaBeouf. Voor andere bekendheden is de stap naar de white cube kleiner: David Lynch (een paar jaar geleden nog in het Bonnefanten in Maastricht), David Byrne, Kim Gordon en Nick Cave (afgelopen voorjaar in galerie Xavier Hufkens in Brussel).
In 2023 opende NRW-Forum in Düsseldorf de groepstentoonstelling Beyond Fame, met werken van onder anderen Bryan Adams en Grimes. Op hun website staat: ‘The exhibition presents in painting, photography, video and installation the works of the stars, whose artistic medium is often unexpected and surprising, but often intrinsically linked to their own biographies.’ Die laatstgenoemde link is noodzakelijk, want de blik van de kijker wordt geïnformeerd door het afwezige maar altijd geïmpliceerde werk waar de celebrity beroemd mee is geworden, doorgaans in een ander medium en soms een ander tijdperk. Er is, noemt Troemel, een ongemakkelijke discrepantie tussen de omarming van celebrities door gerenommeerde kunstinstituten en het uitblijven van een inhoudelijk discours hierover. Ten onrechte, want er is wel iets aan de hand, ook bij gerenommeerde instellingen. Drake cureerde een tentoonstelling bij Sotheby’s, Björk had een solo in het MoMA en Adrian Brody werkte samen met Frieze Art. Uit de lange lijst van celebrity artists blijkt dat het niet meer gaat om uitzonderlijke gevallen, maar om een trend vergelijkbaar met de hausse aan biopics over beroemdheden op Netflix.
Beroemdheden die hun leven lang in de spotlight staan, kunnen via de beeldende kunst, die minder op leeftijd discrimineert dan populaire muziek of de acteerwereld, via een andere weg naar zichzelf kijken en andere mensen naar hen laten kijken. In een medialandschap waarin het parasociale steeds belangrijker wordt, is beeldende kunst een van de manieren om als beroemdheid je authenticiteit te laten zien. Volgens Troemel functioneert kunst ‘as an authentic relic of the celebrities’ humanity. Every improperly shadowed feature, every needless colouration, every formal detour to nowhere, is proof of the celebrities’ imperfection, which serves as a relatable contrast to the otherwise perfect movies and albums they made during their time of life.’
In het Moco zet Williams in op dergelijke authenticiteit. De solo bestaat voornamelijk uit digitale tekeningen gemaakt op een iPad, groot opgeblazen op canvas. Williams zegt al lange tijd, sinds de jaren negentig, kunst te maken – een belangrijke media-trope om als celebrity artist serieus genomen te worden in de kunstwereld. In een interview met Algemeen Dagblad zegt hij: ‘Wat we zien in Pride and Self-Prejudice is iemand, ik, die probeert te begrijpen wat er tussen mijn oren gebeurt.’ Williams heeft duidelijk plezier gehad in het maken van de beelden. Op het merendeel van de canvassen staan kinderlijke, cartooneske tekeningen vergezeld van een kwinkslag. Alle kunstwerken gaan over Williams’ strubbelingen met mentale gezondheid, een terugkerend thema onder kunstmakende beroemdheden. Troemel omschrijft deze trend ook in zijn video-essay: de celebrity artist, die de grootste culturele insiders zijn, worden geframed als outsider-kunstenaars, doorgaans geassocieerd met geestelijke gezondheidsproblemen en met een plotselinge en pathologische obsessie voor het produceren van kunst. Ze kennen immers niet de artspeak van de doorgewinterde kunstenaar, maar bieden het perspectief van de outsider-insider, een uitzicht dat aan weinigen bekend is en daarom makkelijk geëxoticeerd kan worden.
Williams komt bij ons in de buurt door zijn afbeeldingen van worstelingen met mentale gezondheid, maar waakt ook over de afstand tussen hemzelf en de kijker door het gebruik van een bepaald soort nuchtere humor die zijn worstelingen bespreekbaar dient te maken, maar er vooral voor zorgt dat emotionele diepgang ontbreekt. Zijn oneliners over mentale gezondheid doen denken aan vroeg-memetische afbeeldingen uit het Tumblr-tijdperk: (‘The feeling when you should be crying, but you can’t because of the meds’). Ze worden afgewisseld met zoete zelfhulpcitaten gericht aan hemzelf en/of de kijker (‘I deserve every drop of love you’ve got to give’). Humor en afstand lijken eerder een radeloze noodzaak voor luchtigheid dan een efficiënt gereedschap om het te hebben over een belangrijk en gevoelig thema. In een televisie-interview over de tentoonstelling met de NOS zegt Williams: ‘This is better than music. This is so much fun. And I think it’s because I’m old enough to appreciate what’s happening to me.’ Het plezier is van hem af te lezen, maar ik denk niet dat het voldoende is om binnen deze context een wezenlijke uitspraak te doen over de complexiteiten van beroemdheid en mentale gezondheid.
Er zijn al decennialang veel subculturele, artistieke bewegingen die lenen uit andere disciplines, die popculturele uitingen parafraseren, samplen en ontleden. En andersom worden populaire stijlfiguren vaak ondergronds ontwikkeld voordat ze worden toegeëigend en geherdistribueerd naar een breder publiek. Ik moet denken aan Brandon Labelle’s schrijven over het ondergrondse in Acoustic Territories (2010), waarbij hij de underground zowel als metafoor en als fysieke ruimte omschrijft: ‘The underground acts as a reverberant space; cavernous and dim, it echoes with sounds and voices to unfold in uncertain yet urgent messages.’ Deze urgente boodschappen vinden vaak hun weg naar buiten, worden gekaapt, ontmanteld, verwerkt en komen in nieuwe verschijningsvormen terug de wereld in. Het ondergrondse hapt naar lucht, terwijl de hoge bomen verlangen naar stevigere wortels. De uitwisseling is tussen populaire cultuur en artistieke uitingsvormen die in de regel moeilijker bereikbaar zijn voor de oningewijden is over het algemeen een positieve ontwikkeling, er zijn immers veel makers die een podium verdienen maar niet passen binnen het plaatje van de westerse, academisch geschoolde kunstenaar. Het verbreden van het palet aan geziene, geaccepteerde en geplatformde stemmen is daarom belangrijk. Of celebrity artists – die hun al gevestigde bekendheid inzetten als legitimering van de excursie naar een ander medium – hier überhaupt aan bijdragen is maar de vraag. Williams’ bijdrage aan de popmuziek is weliswaar onmiskenbaar, zijn toevoeging aan de beeldende kunsten moeten we maar met een korrel zout nemen.
1: Anna van Leeuwen en Michiel Kruijt, ‘“Banksy, Warhol, Kusama, Dalí & Haring”: het Moco Museum is een selfiewalhalla maar neemt het niet zo nauw met de regels’, de Volkskrant, 30.5.19
Jan-Pieter ’t Hart
is kunstenaar en schrijver